vrijdag 10 mei 2013

ALLE TEKSTEN LATIJN EINDEXAMEN


DE TRANQUILLITATE ANIMI

GEBRUIK BIJ TEGENSPOED JE VERSTAND

1 At in aliquod genus vitae difficile incidisti
Maar jij bent op een één of ander moeilijk punt in je leven aangekomen

et tibi ignoranti vel publica fortuna vel privata laqueum inpegit,
en aan jouw onwetend hebben de omstandigdheden van de staat ofwel privé een strop om de nek gelegd,

quem nec solvere possis nec rumpere: cogita compeditos primo aegre ferre onera et impedimenta crurum; 
die jij noch kan losmaken noch kan breken: weet dat mensen die in de voetboeien zijn geslagen eerst met moeiste de lasten en belemmeringen aan hun benen dragen;

deinde, ubi non indignari illa, sed pati proposuerunt, necessitas fortiter ferre docet, consuetudo facile.
Vervolgens, wanneer ze hebben besloten niet meer verontwaardigd te zijn daarover maar het te accepteren, leert de noodzaak hen ze dapper te dragen, de gewenning makkelijk.

Invenies in quolibet genere vitae oblectamenta et remissiones et voluptates,
Je zult op ieder punt in je leven genoegens en ontspanningen en genietingen vinden,

si volueris mala putare levia potius quam invidiosa facere.
Als je maar bereid zult zijn leed liever te beschouwen als iets lichts dan als iets dat je met haat vult.

 2 Nullo melius nomine de nobis natura meruit,
In geen enkel opzicht heeft de natuur zich mee verdienstelijk gemaakt aans ons,

quae, cum sciret quibus aerumnis nasceremur, calamitatum mollimentum consuetudinem invenit,
die, omdat ze weet met wat voor moeite wij worden geboren, als verzachting voor de rampen gewnning uit heeft gevonden,

cito in familiaritatem gravissima adducens.
de zwaarste dingen snel tot iets vertrouwds makend.

Nemo duraret, si rerum adversarum eandem vim assiduitas haberet quam primus ictus. 
Niemand zou het volhouden, als het voortduren van de tegenspoed dezelfde kracht zou hebben als de eerste slag.

3 Omnes cum fortuna copulati sumus: aliorum aurea catena est, laxa,
Allen zijn wij met het lot verbonden: van sommigen is de ketting van goud slap,

aliorum arta et sordida, sed quid refert? Eadem custodia universos circumdedit
van anderen strak en vuil, maar wat maakt het uit? Dezelfde hechtenis heeft allen omsingeld,

alligatique sunt etiam qui alligaverunt, nisi forte tu leviorem in sinistra catenam putas.
en de vastgebondenen zijn eens diegenen die vastgebonden hebben, tenzij jij misschien de keten aan de linkerarm als lichter beschouwd.

Alium honores, alium opes vinciunt; quosdam nobilitas, quosdam humilitas premit;
Eervolle functies binden de een vast, rijkdom de ander; sommigen drukken hoge positive teneer, anderen nederige positive.
quibusdam aliena supra caput imperia sunt, quibusdam sua;
sommigen hangen bevelen van een andere boven het hoofd, anderen van hunzelf;

quosdam exsilia uno loco tenent, quosdam sacerdotia: omnis vita servitium est.
Sommigen houdt ballingschappen op één plek, anderen priesterambten: al het leven is slavernij.

4 Adsuescendum est itaque condicioni suae et quam minimum de illa querendum
Men moet dus wennen aan zijn eigen omstandigheid en daarover zo weinig mogelijk klagen

et, quidquid habet circa se commodi apprehendendum:
en, al het prettig wat men om zich heen heeft, moet men gretig pakken:

nihil tam acerbum est, in quo non aequus animus solacium inveniat.
Niets is zó bitter, dat een redelijke geest er geen troost in kan vinden.

Exiguae saepe areae in multos usus discribentis arte patuerunt,
Kleine stukjes grond hebben vaak mogelijkheden geboden tot vele gebruiken door de kunst van de architect,

et quamvis angustum pedem dispositio fecit habitabilem.
En de indeling heeft een stukje grond, hoe klein ook, bewoonbaar gemaakt.

Adhibe rationem difficultatibus: possunt et dura molliri et angusta laxari
Gebruik bij moeilijkheden je verstand: harde dingen kunnen zacht worden gemaakt en harde dingen zacht

et gravia scite ferentes minus premere. 
en zware dingen kunnen minder hard drukken bij verstandige dragers.

DE BOOG KAN NIET ALTIJD GESPANNEN ZIJN

4 Nec in eadem intentione aequaliter retinenda mens est, sed ad iocos devocanda.
De geest moet niet op gelijke wijze in dezelfde spanning worden gehouden, maar moet worden weggeroepen naar de grappen.

Cum puerulis Socrates ludere non erubescebat, et Cato vino laxabat animum curis publicis fatigatum,
Socrates schaamde zich niet om te spelen met kleine kinderen, en Cato ontspande met wijn zijn geest,

et Scipio triumphale illud ac militare corpus movebat ad numeros,
en Scipio liet dat triomferende soldaten lichaam bewegen op de maat,

non molliter se infringens, ut nunc mos est etiam incessu ipso ultra muliebrem mollitiam fluentibus,
niet op een verwijfde manier kronkelend, zoals nu de gewoonte is voor lenigen zelfs al bij het lopen de vrouwelijke weekheid te overtreffen,

sed ut antiqui illi viri solebant inter lusum ac festa tempora virilem in modum tripudiare,
maar zoals de mannen van vroeger gewend zijn tussen spel en feest tijden op een mannelijke manier een wapendans op te voeren,

non facturi detrimentum, etiam si ab hostibus suis spectarentur.
geen schade aanrichtend, zelfs als ze door hun vijanden worden gezien.

5 Danda est animis remissio: meliores acrioresque requieti surgent.
Aan de geest moet ontspanning worden gegeven: ze zullen uitgerust, beter en gezonder opstaan.

Ut fertilibus agris non est imperandum - cito enim illos exhauriet numquam intermissa fecunditas -,
Zoals vruchtbare akkers niet meoten worden geforceerd – want een nooit onderbroken grote productie zal deze snel uitputten -,

ita animorum impetus assiduus labor franget, vires recipient paulum resoluti et remissi;
zo zal voortdurend werk de initiatieven van de geest breken, maar ze zullen kracht terugkrijgen bij een beetje ontspanning en lostlating;

nascitur ex adsiduitate laborum animorum hebetatio quaedam et languor. 
er ontstaat uit het voortduren van arbeid een zeker afstomping en sloomheid van de geesten.

6 Nec ad hoc tanta hominum cupiditas tenderet, nisi naturalem quandam voluptatem haberet lusus iocusque;
En niet neigt een zo groot verlangen van de mens naar dat, als het spel en de scherts niet een zeker genot zouden hebben;

quorum frequens usus omne animis pondus omnemque vim eripiet:
een veelvuldig gebruik daarvan zal ieder gewicht en iedere kracht wegnemen aan de geesten:

nam et somnus refectioni necessarius est, hune tamen si per diem noctemque continues, mors erit.
Want ook slap is nodig voor herstel, maar als je deze altijd dag en nacht laat voortduren, zal er dood zijn.

Multum interest, remittas aliquid an solvas.
Er is veel verschil, of je iets loslaat of oplost.

7 Legum conditores festos instituerunt dies, ut ad hilaritatem homines publice cogerentur,
De wetgevers hebben feestdagen ingesteld, opdat de bij het volk horende mensen gedwongen zouden worden tot vrolijkheid,

tamquam necessarium laboribus interponentes temperamentum;
als een noodzakelijke matiging geplaatsd tussen de inspanningen;

et magni, ut dixi, viri quidam sibi menstruas certis diebus ferias dabant,
en, zoals ik zei, gaven sommige grote mannen zichzelf maandelijkse vrije dagen op vaste dagen,

quidam nullum non diem inter otium et curas dividebant. 
Anderen verdeelden iedere dag tussen vrije tijd en zorg.

VOORBEELDEN

Qualem Pollionem Asinium oratorem magnum meminimus,
Zo herinneren wij Asinius Pollio de grote redenaar,

quem nulla res ultra decumam retinuit; ne epistulas quidem post eam horam legebat,
Welke door geen enkele zaak na het 10e uur werd beziggehouden; hij las zelfs brieven niet na dat uur,

ne quid novae curae nasceretur, sed totius diei lassitudinem duabus illis horis ponebat.
Zodat niet iets van nieuwe zorg(en) tevoorschijn zou komen, maar de vermoeidheid van de hele dag legde hij af in die twee uur.

Quidam medio die interiunxerunt et in postmeridianas horas aliquid levioris operae distulerunt.
Sommigen pauzeerden in het midden van de dag en stelden dat van lichtere inspanning uit tot de uren na de middag.

Maiores quoque nostri novam relationem post horam decumam in senatu fieri vetabant.
Ook onze voorouders verboden dat er na het tiende uur in de senaat een voorstel werd gedaan.

Miles vigilias dividit, et nox immunis est ab expeditione redeuntium. 
De soldaten verdeelden de wacht, en de nacht is vrij voor de van de expeditie terukerenden.

8 Indulgendum est animo dandumque subinde otium, quod alimenti ac virium loco sit. 
Men moet toegeeflijk zijn naar de geest en herhaaldelijk moet hem rust worden gegeven, die fungeert als voedsel en energiebron.

Et in ambulationibus apertis vagandum,
En je moet veel gaan wandelen in de open lucht,
                                                                                  
ut caelo libero et multo spiritu augeat attollatque se animus;
zodat de geest zich door de vrije hemel en de vele frisse lucht zich versterkt en verheft;

aliquando vectatio iterque et mutata regio vigorem dabunt, convictusque et liberalior
potio.
Soms zullen een tocht en een reis en een verandering van plaats kracht geven en (zo ook) een diner en overvloedig drank.
Non numquam et usque ad ebrietatem veniendum, non ut mergat nos,
Soms moet je tot dronkenschap geraken, niet opdat het ons onderdompelt,

sed ut deprimat; eluit enim curas et ab imo animum movet et,
maar opdat het on seen stukje naar beneden duwt; het spoelt enige zorgen weg en,

ut morbis quibusdam, ita tristitiae medetur,
net zoals bij sommige ziekten, geneest hij de somberheid,

Liberque non ob licentiam linguae dictus est [inventor vini],
En Liber heeft niet zijn naam gekregen vanwegen de ongebondenheid van de tong,

sed quia liberat servitio curarum animum et adserit vegetatque
maar omdat het de geest bevrijdt van de slavernij aan zorgen en vrijmaakt

et audaciorem in omnes conatus facit. 
En kracht geeft en stoutmoediger maakt voor alle ondernemingen.

9 Sed, ut libertatis, ita vini salubris moderatio est.
Maar, net zoals bij vrijheid, is ook bij wijn matiging heilzaam.

Solonem Arcesilanque indulsisse vino credunt; Catoni ebrietas obiecta est:
Men gelooft dat Solon en Arcesilas overgaven aan de wijn, aan Cato is dronkenschap verweten:

facilius efficiet, quisquis obiecit [et], crimen honestum quam turpem Catonem.
Wie de aanklacht heeft uitgesproken, zal gemakkelijker de aanklacht eervol maken dan Cato schandelijk.

Sed nec saepe faciendum est, ne animus malam consuetudinem ducat,
Maar het moet niet vaak worden gedaan, opdat de geest niet een slechte gewoonte aanneemt,

et aliquando tamen in exsultationem libertatemque extrahendus
en toch moet de geest soms worden weggetrokken naar uitgelatenheid en uitbundigheid

tristisque sobrietas removenda paulisper.
en moet droeve soberheid even worden verwijderd.

10 Nam, sive Graeco poetae credimus, 'aliquando et insanire iucundum est; Want, of wij nou een Greikse dichter geloven ‘soms is ook dwaas zijn fijn’,

sive Platoni, 'frustra poeticas fores compos sui pepulit';
hetzij Plato, ‘hij die bij zinnen is klopt tevergeefs aan de poorten van de poëzie’;

sive Aristoteli, 'nullum magnum ingenium sine mixtura dementiae fuit':
hetzij Aristoteles, ‘geen enkel groot talent was zonder bijmenging van waanzin’:

11 non potest grande aliquid et super ceteros loqui nisi mota mens. 
Niet kan iets groots en verheven boven de overage mensen zeggen, dan een bewogen geest.



DE IRA

RATIO VERSUS WOEDE

1. Ratio utrique parti tempus dat, deinde aduocationem et sibi petit,
De ratio geeft allebei de partijen de tijd, daarna vraagt zij voor zichzelf schorsing van het proces

ut excutiendae ueritati spatium habeat: ira festinat.
Opdat zij tijd heeft voor het nauwkeurig uitzoeken van de waarheid: de woede heeft haast.

Ratio id iudicare uult quod aequum est: ira id aequum uideri uult quod iudicauit.
De ratio wil dat ordeel geven dat rechtvaardig is: de woede wilt dat dat rechtvaardig lijkt wat zij als oordeel gaf.

2. Ratio nil praeter ipsum de quo agitur spectat:
De rede kijkt naar niets anders behalve de zaak zelf waar het over gaat:

ira uanis et extra causam obuersantibus commouetur.
de woede wordt geprikkeld door onbenullige details en dingen die buiten de zaak staan.

Vultus illam securior, uox clarior, sermo liberior, cultus delicatior, aduocatio ambitiosior, fauor popularis exasperant;
Een nogal zelfverzekerd uiterlijk, een nogal luide stem, een nogal vrijmoedige manier van spreken, een nogal elegante verzorging, een nogal ambitieuze verdediger, populariteit bij de massa hitsen haar op;

saepe infesta patrono reum damnat; etiam si ingeritur oculis ueritas, amat et tuetur errorem;
dikwijls veroordeelt zij een aangeklaagde omdat ze de verdediger vijandig gezind is; zelfs als haar de waarheid onder ogen wordt gehouden, koestert ze en neemt ze in bescherming haar dwaling.

coargui non uult, et in male coeptis honestior illi pertinacia uidetur quam paenitentia.
Zij wil niet van haar ongelijk overtuigd worden, en in verkeerd aangepakte zaken is voor haar de koppigheid eervoller dan spijt.

EEN VOORBEELD

3. Cn. Piso fuit memoria nostra uir a multis uitiis integer, sed prauus et cui placebat pro constantia rigor.
Gnaeus Piso was in onze herinnering een man vrij van vele fouten, maar met een verkeerd karakter en die starheid plaatste boven vastberadenheid.

Is cum iratus duci iussisset eum qui ex commeatu sine commilitone redierat,
Hij, toen hij bevel had gegeven hem terecht te stellen, die uit verlof zonder z’n kameraad was teruggekeerd,

quasi interfecisset quem non exhibebat, roganti tempus aliquid ad conquirendum non dedit.
Alsof hij (hem) had gedood, die hij niet kon tonen, gaf hem niet de gevraagde tijd om de ander op te sporen.


Damnatus extra uallum productus est et iam ceruicem porrigebat, cum subito apparuit ille commilito qui occisus uidebatur.
Veroordeeld is hij buiten de wal gebracht en hij strekte zijn nek al uit, Toen plotseling die kameraad verscheen, die gedood scheen te zijn.

4. Tunc centurio supplicio praepositus condere gladium speculatorem iubet,
Toen gaf de centurio, die aan het hoofd van de executie stond, het bevel aan de beul om zijn zwaard op te Bergen.

damnatum ad Pisonem reducit redditurus Pisoni innocentiam; nam militi fortuna reddiderat.
Hij bracht de veroordeelde terug naar bij Piso om Piso zijn onschuld terug te geven; want het lot had deze aan de soldaat teruggegeven.

Ingenti concursu deducuntur complexi alter alterum cum magno gaudio castrorum commilitones.
In een gewelidge oploop warden de vrienden meegevoerd van het legerkamp, de één de ander omhelzend met grote vreugde.

Conscendit tribunal furens Piso ac iubet duci utrumque,
Piso beklom zijn zitplaats razend en hij gaf het bevel beiden terecht te stellen,

et eum militem qui non occiderat et eum qui non perierat.
Én de soldaat die niet had gedood en hij die niet was dood gegaan.

5. Quid hoc indignius? quia unus innocens apparuerat, duo peribant.
Wat is er meer onwaardig dan dit? Omdat één onschuldig was gebleken, gingen er twee dood.

Piso adiecit et tertium; nam ipsum centurionem qui damnatum reduxerat duci iussit.
Piso voegde ere en derde bij; hij bevel dat de centurio zelf, die de veroordeelde had teruggebracht, werd terechtgesteld.

Constituti sunt in eodem illo loco perituri tres ob unius innocentiam.
Drie zijn op diezelfde plaats neergezet om ten onder te gaan om de onschuld van één.

6. O quam sollers est iracundia ad fingendas causas furoris!
O hoe slim is de woede bij het bedenken van oorzaken tot razernij!

'Te' inquit 'duci iubeo, quia damnatus es; te, quia causa damnationis commilitoni fuisti;
‘Jij’ zei hij ‘beveel ik om terecht te stellen, omdat je veroordeeld bent; jij, omdat je de oorzaak was van de veroordeling van je kameraad;

te, quia iussus occidere imperatori non paruisti.'
Jij, omdat je hoewel je was bevolen te doden je niet gehoorzaamde aan je bevelhebber.’

Excogitauit quemadmodum tria crimina faceret, quia nullum inuenerat.
Hij dacht uit hoe hij drie misdaden kon doen, omdat hij er geen kon vinden.


VERGISSEN IS MENSELIJK

1. Illud potius cogitabis, non esse irascendum erroribus.
Jij zult liever dit bedenken, dat er niet boos geworden moet worden op fouten.

Quid enim si quis irascatur in tenebris parum uestigia certa ponentibus?
Want wat als iemand boos zou worden op in het donker weinig zekere stappen zettenden?

Quid si quis surdis imperia non exaudientibus?
Wat als iemand boos zou worden op doven, de bevelen niet horenden?

Quid si pueris, quod neglecto dispectu officiorum ad lusus et ineptos aequalium iocos spectent?
Wat als iemand boos zou worden op kinderen, omdat ze het nakomen van de plichten genegeerd hebbend, kijken naar spel en dwaze grappen?

Quid si illis irasci uelis qui aegrotant senescunt fatigantur?
Wat als je boos wilt worden op hen die ziek zijn, oud worden, vermoeid raken?

 Inter cetera mortalitatis incommoda et hoc est, caligo mentium nec tantum necessitas errandi sed errorum amor.
Tussen de overage ongemakken van de sterfelijkheid is ook dit, de verduistering van de geest en niet slechts de noodzaak van fouten maar ook de liefde voor fouten.

2. Ne singulis irascaris, uniuersis ignoscendum est, generi humano uenia tribuenda est.
Opdat je niet boos wordt op één, moet je iedereen vergeven, moet er vergiffenis worden verschaft aan het menselijk geslacht.

Si irasceris iuuenibus senibusque quod peccant, irascere infantibus: peccaturi sunt.
Als jij wordt op jongeren en ouderen omdat ze fouten maken, wordt dan ook boos op kinderen: zij zullen ook fouten maken.

Numquis irascitur pueris, quorum aetas nondum nouit rerum discrimina?
Je wordt toch niet boos op jongens, van wie de leeftijd nog geen onderscheid kan maken tussen dingen?

maior est excusatio et iustior hominem esse quam puerum.
Het zijn van een mens is een groter en rechtvaardiger excuus dan (het zijn van) een kind.

3. Hac condicione nati sumus, animalia obnoxia non paucioribus animi quam corporis morbis,
In deze omstandigdheden zijn wij geboren, levende wezens blootgesteld aan niet minder ziektes van de geest dan van het lichaam,

non quidem obtusa nec tarda, sed acumine nostro male utentia,
weliswaar niet afgestompt noch langzaam, maar onze scherpzinnigheid slecht gebruikend,

alter alteri uitiorum exempla: quisquis sequitur priores male iter ingressos,
de éen voor de ander voorbeelden van fouten: al wie diegenen volgt die eerder de verkeerde weg insloegen,

quidni habeat excusationem, cum publica uia errauerit?
Waarom zou hij niet een excuus hebben, omdat hij is afgedwaald op de algemene weg?


4. In singulos seueritas imperatoris destringitur, at necessaria uenia est ubi totus deseruit exercitus.
Tegen afzonderlijke personen wordt de strengheid van de bevelhebber getrokken, maar vergiffenis is noodzakelijk zodra als het hele leger gedeserteerd heeft.

Quid tollit iram sapientis? turba peccantium.
Wat neem de woede van de wijze weg? De menigte die fouten maakt.

 Intellegit quam et iniquum sit et periculosum irasci publico uitio.
Hij begrijpt hoe onredelijk en gevaarlijk het is boos te worden om fouten die iedereen maakt.

HERACLITUS EN DEMOCRITUS

5. Heraclitus quotiens prodierat et tantum circa se male uiuentium,
Zo vaak als Heraclitus naar buiten was gekomen en hij om zich heen zoveel slecht levenden,

immo male pereuntium uiderat, flebat, miserebatur omnium qui sibi laeti felicesque occurrebant,
ja zelfs slecht ten onder gaanden gezien, huilde hij, hij had medelijden met allen die hem blij en gelukkig tegemoet kwamen,

 miti animo, sed nimis inbecillo: et ipse inter deplorandos erat.
Een man met een vriendelijke ziel, maar te zwak: en zelf was hij tussen de beklagenswaardigen.

Democritum contra aiunt numquam sine risu in publico fuisse;
Ze zeggen daarentegen dat Democritus nooit zonder lacht in het openbaar verscheen;

adeo nihil illi uidebatur serium eorum quae serio gerebantur.
Zozeer scheen niets aan het serieus van dat wat serieus wordt verricht.

Vbi istic irae locus est? aut ridenda omnia aut flenda sunt.
Waar is daar plaats voor woede? Alles is of om te lachen of om te huilen.

DE SAPIENS

6. Non irascetur sapiens peccantibus. Quare?
Een wijze wordt niet boos op fouten makenden. Waarom?

quia scit neminem nasci sapientem sed fieri, scit paucissimos omni aeuo sapientis euadere,
omdat hij weet dat niemand wijs wordt geboren maar wordt, hij weet dat in elk tijdperk zeer weinigen zich ontwikkelen tot wijzen,

quia condicionem humanae uitae perspectam habet;
Omdat hij de situatie van het menselijke leven heeft doorzien;

nemo autem naturae sanus irascitur.
en echter niemand wordt boos op de natuur.

 Quid enim si mirari uelit non in siluestribus dumis poma pendere?
Watn wat als iemand zich zou willen verwonderen over dat er in het kreupelhout in het bos geen appels hangen?

Quid si miretur spineta sentesque non utili aliqua fruge conpleri?
Wat als ieamnd zich erover zou verwonderen dat de doornbossen en de doornstruiken niet gevuld worden met één of andere nuttige vrucht?

Nemo irascitur ubi uitium natura defendit.
Niemand wordt boos als de natuur een gebrek verdedigt.

7. Placidus itaque sapiens et aequus erroribus, non hostis sed corrector peccantium,
Kalm en evenwichtig tegenover fouten, niet een vijand maar een verbeteraar van fouten,

hoc cotidie procedit animo: 'multi mihi occurrent uino dediti, multi libidinosi, multi ingrati, multi auari, multi furiis ambitionis agitati.'
Gaat de wijze elke dat naar buiten met de geestinstelling: ‘velen zullen mij tegemoetkomen vandaag verslaafd aan wijn, velen wellustig, velen ondankbaar, velen gierig, velenopgejaagd door de razernij van eerzucht.

Omnia ista tam propitius aspiciet quam aegros suos medicus.
Naar al die dingen zal hij net zo welwillend kijken al seen arts naar zijn zieken.

8. Numquid ille cuius nauigium multam undique laxatis conpagibus aquam trahit nautis ipsique nauigio irascitur?
Toch niet wordt hij, van wie het schip veel water maakt omdat de verbindingen aan alle kanten losgeraakt zijn, boos op de zeelieden en het schip zelf?

occurrit potius et aliam excludit undam, aliam egerit, manifesta foramina praecludit,
hij snelt eerder toe en houdt de ene golf buiten, de andere schept hij eruit, duidelijk zichtbare gaten sluit hij af,

latentibus et ex occulto sentinam ducentibus labore continuo resistit,
verborgen (gaten) en (gaten) die uit het zicht water binnenlaten bestrijdt hij met onafgebroken inspanning,

nec ideo intermittit quia quantum exhaustum est subnascitur.
En hij onderbreekt daarom niet omdat zoveel als er uitgeschept is weer binnendringt.

Lento adiutorio opus est contra mala continua et fecunda, non ut desinant, sed ne uincant.
Aanhoudende hulp is nodig tegen het aanhoudende en voortwoekerende kwaad, niet opdat het ophoudt, maar opdat het niet overwint.

DAGELIJKS ZELFONDERZOEK


Alle zintuigen moeten geheel gebracht worden tot standvastigheid/ van nature zijn zij (al) veel verdragend,

als de geest (maar) zou ophouden hen te bederven, die (geest) moet dagelijks tot rekenschap

afleggen geroepen worden. Sextius deed steeds dit (het volgende) dat hij, wanneer de dag afgelopen was,

wanneer hij zich (dan) teruggetrokken had voor de nachtelijke rust, zijn eigen geest ondervroeg:

"welk kwaad heb jij vandaag genezen? Aan welkefout heb je weerstand geboden? In welk opzicht

ben je beter?

Die woede zal ophouden en gematigder zijn, die weet/zal weten dat hij dagelijks voor de de rechter

moet komen. Is er dus iets mooiers dan deze gewoonte

van het onderzoeken van de hele dag? Hoedanig volgt die slaap na het onderzoek van zichzelf,

hoe rustig, hoe diep en vrij, wanneer de geest ofwel geprezen is

ofwel gewaarschuwd en als onderzoeker van zichzelf en zedenrechter in afzondering heeft kennis genomen van

van zijn eigen zeden.

Ik gebruik deze mogelijkheid (ook) en bepleit dagelijks mijn zaak bij mezelf. Wanneer het licht

uit het zicht weggenomen is en mijn vrouw, die al op de hoogte is van mijn gewoonte, tot rust gekomen is,

onderoek ik nauwkeurig mijn hee dag en overdenk ik weer mijn daden en woorden, niets verberg ik zelf

voor mij, niets sla ik over. Waarom immers zou/moet ik iets van mijn vergissingen

vrezen, omdat ik kan zeggen: "zie dat je dat niet meer doet, nu

vergeef ik jou.

In die discussie heb je te strijdlustig gesproken:twist later niet

met onervarenen, zij willen niet leren die nooit hebben geleerd. Die heb jij vrijmoediger

gewaarschuwd dan je moest, en zo heb jij (hem) niet verbeterd maar beledigd: voor de rest

let erop dat/of niet alleen waar is wat je zegt maar ook of degene tegen wie

het gezegd wordt de waarheid kan verdragen: de goede verheugt zich gewaarschuwd te worden, juist de slechtsten

verdragen de verbetraar op zeer ruwe wijze.

AD HELVIAM MATREM DE CONSOLATIONE


Goed heeft Marcellus dus zijn ballingschap verdragen en niets in zijn geest

heeft de verandering van plaats veranderd, hoewel armoede volgde op die (vernadering van plaats); (maar)

dat daarin niets kwaads schuilt, begrijpt een ieder die/mits hij nog niet terchtgekomen is in de waanzin van de alles

vernietigende hebzucht en weeldezucht. Hoe weinig is immers

dat wat voor de bescherming/ het levensonderhoud van de mens noodzakelijk is! En aan wie kan dit ontbreken,

die (alleen) maar een beetje/enige deugd heeft?

Wat mij althans betreft, ik begrijp dat ik geen rijkdom(men), maar

bezigheden/beslommeringen verloren heb. Van het lichaam zijn de verlangens gering: het wil dat de koude

verdreven wordt, (het wil) met voedingsmiddelen de honger en de dorst stillen; alwat extra

begeerd wordt moeizaam voor verkeerde dingen, niet voor behoeftes nagejaagd. Het is niet noodzakelijk de hele/elke

diepte (van de zee) te doorzoeken noch de maag te overladen door de slachting van dieren noch

om schaaldieren uit een onbekende kust van een heel verre zee uit te graven:mogen de goden en godinnen hen te gronde

richten van wie de weeldezucht de grenzen van ons zo benijdenswaardige rijk overschrijdt!

Ze willen dat verder dan de Phasis dat gevangen wordt, wat een ambitieuze keuken tot stand moet brengen, en niet

wekt het weerzin om van de Parthen, van wie wij nog geen genoegdoening hebben gekregen, vogels te vragen.

Van alle kanten voeren zij alles aan voor de keel die walgt van het bekende: dat, wat zo is dat een

door de lekkernijen verslapte maag het nauwelijks verdraagt, wordt aangevoerd van het uiteinde van de oceaan: ze braken

om te eten, ze eten om te braken, en maaltijden die ze over de hele wereld bijeenzoeken worden zelfs niet

waardig bevonden om verteerd te worden. Als iemand die dingen minacht, wat schaadt de armoede

hem dan? Als iemand die wel begeert, bevoordeelt de armoede hem zelfs, immers ongewild

wordt hij genezen en, zelfs als hij die geneesmiddelen (=armoed) niet gedwongen (in)neemt, is hij intussen zeker, zolang als

hij (die delicatessen) niet kan verkrijgen, gelijk aan degene die die dingen niet wil.

Gaius Caesar [Augustus], die de natuur mij toeschijnt ter wereld gebracht te hebben

om te laten zien wat de grootste gebreken in de hoogste postie vermogen (waartoe ....in staat zijn), heeft

op één dag voor 10 miljoen sestertiën gedineerd; en hoewel hierbij geholpen door het vernuft van allen,

vond hij toch nauwelijks (een manier) hoe de belastingen van drie provincies (gemaakt) konden worden tot één

maaltijd.


O beklagenswaardigen, wier gehemelte niet, tenzij door kostbare spijzen,

geprikkeld wordt! Kostbaar maakt (deze spijzen) echter niet een uitstekende smaak of een of andere zoetheid/aangenaamheid

voor de keel maar de zeldzaamheid en de moeilijkheid van het klaarmaken. In het andere geval, als het hen

zou behagen/ zij zouden willen terug (te) keren naar een gezonde geest, waarom zijn (dan) zoveel (kunst)middelen nodig,

die de maag dienen? Waarom (zijn) handelswaren (nodig)? Waarom de vernietiging van bossen? Waarom

het doorzoeken van de diepte (van de zee)? Overal liggen voedingsmiddelen, die de natuur

op alle plaatsen verspreid heeft neergelegd; maar aan deze zaken gaan zij als blinden voorbij en

zwerven zij door alle streken, stkene zeeën over en, hoewel zij de honger voor een kleine (prijs)

kunnen stillen, wekken zij hem (de honger) op voor een hoge prijs.

Ik zou willen zeggen/vragen: "waarom laten jullie schepen uitvaren? Waarom bewapenen jullie je handen

zowel tegen wilde dieren als tegen mensen? Waarom rennen jullie met zo groot lawaai alle kanten uit?

Waarom stapelen jullie rijkdommen op rijkdommen? Willen jullie niet overdenken hoe kleine

lichamen jullie hebben? Het is toch (zeker) waanzin en de grootste dwaling van de geest,

veel te begeren, hoewel je (maar) zo weinig kan bevatten? Ook al vermeerderen jullie dus jullie vermopgens,

(ook al) breiden jullie de grenzen uit, toch zullen jullie nooit jullie lichamen groter maken. Hoewel de handel goed is gegaan,

de krijgstocht veel heeft opgebracht, hoewel/wanneer de van alle kanten opgespoorde spijzen (bij jullie) zijn samengekomen,

zullen jullie geen (ruimte) hebben om daar die voorraden van jullie op te bergen.


Waarom zoeken jullie zovele dingen bijeen? Natuurlijk omdat onze voorouders, wier deugd

ook nu nog onze fouten ondesteunt, ongelukkig waren, die voor zich(zelf) met eigen hand

voedsel klaarmaakten, voor wie de grond de legerstede/het bed was, wier huizen/daken nog niet

straalden van goud, wier tempels nog niet niet van edelstenen schitterden; dus werd er toen

vroom/eerbiedig gezworen bij goden van terracotta: zij die hen hadden aangeroepen, gingen terug naar de vijand

(van plan) om te sterven, opdat zij hun niet zouden breken.

Natuurlijk leefde die dictator van ons minder gelukkig, die de gezanten van de Samnieten

aanhoorde toen hij het zeer goedkope voedsel op de haard zelf met eigen hand omkeerde/roerde -- die (hand)

waarmee hij al dikwijls een vijand had doorboord en een laurierkrans op de schoot van Iuppiter Capitolinus

had gelegd -- (minder gelukkig) dan Apicius in onze tijd/herinnering leefde, die in deze stad

waaruit eens de filosofen als (waren zij) als bedervers van de jeugd bevolen zijn weg te gaan,

terwijl hij de wetenschap van de keuken onderwees met zjn leer zijn tijdperk/eeuw bedorven/aangestoken heeft.

Diens einde te kennen, is de moeite waard. Toen hij honderd miljoen sestertiën verspild had aan z’n keuken, toen hij zovele schenkingen van vorsten en een enorm belastingkapitaal van het Capitool in herhaaldelijke braspartijen verkwist had, toen heeft hij voor het eerst, overweldigd door zijn schuld, noodgedwongen zijn rekeningen opgemaakt: hij berekende dat er voor hem tien miljoen sestertiën over zouden schieten en heeft, alsof hij in de ergste honger zou leven als hij had geleefd van tien miljoen sestertiën, met vergif een einde aan zijn leven gemaakt. Wat een grote weelde bezat (hij) voor wie tien miljoen sestertiën armoede was/betekende.

Ga nu en bedenk dat de hoeveelheid geld er toe doet, niet je mentaliteit. Iemand vreesde tien miljoen sestertiën en, wat anderen nastreven door een wens, ontvluchtte hij door vergif. Maar voor die man met een zo slechte mentaliteit was zijn laatste drankje het meest heilzaam: op dat moment at hij en dronk hij giffen, toen hij zich niet alleen vermaakte met enorme maaltijden maar er ook prat op ging, toen hij pronkte met zijn fouten, toen hij zijn medeburgers richtte op zijn zucht naar weelde, toen hij de jeugd, ook zonder slechte voorbeelden op zichzelf al beïnvloedbaar, verleidde tot het nadoen van hemzelf. Deze dingen gebeuren hen die hun rijkdom niet richten op de rede, waarvan de grenzen vast zijn, maar op een verdorven levenswijze, waarvan het oordeel oneindig en onbegrijpelijk is. Voor begeerte is niets voldoende, voor de natuur is zelfs te weinig voldoende. Dus de armoede van een balling heeft geen enkel ongemak; want geen enkele ballingschap is zo behoeftig, dat hij niet overvloedig vruchtbaar is voor het voeden van een mens.

De clementia

Een voorbeeld uit eigen familie

Hoc quam verum sit, admonere te exemplo domestico volo.
Hoe dit waar is, daarop wil ik jou wijzen met een voorbeeld uit je familie.

Divus Augustus fuit mitis princeps,
De vergoddelijkte Augustis was een milde keizer,

si quis illum a principatu suo aestimare incipiat;
als iemand zou beginnen hem te beoordelen vanaf zijn principaat.

in communi quidem republica, gladium movit.
maar toen de staat nog een republiek (was), bewoog hij het zwaart.

Cum hoc aetatis esset, quod tu nunc es, duodevicensimum egressus annum,
Toen hij van die leeftijd was, die jij nu bent, uit het achtiende jaar,

iam pugiones in sinum amicorum absconderat,
had hij al dolken in de borst van zijn vrienden verborgen,

iam insidiis M. Antonii consulis latus petierat,
had hij al door een hinderlaag een moordaanslag beraamd op de consul M Antonius,

iam fuerat collega proscriptionis.
was hij al collega geweest bij de proscriptie.

Sed cum annum quadragensimum transisset et in Gallia moraretur,
Maar toen hij het veertigste jaar gepasseerd was en in Gallie verbleef,

delatum est ad eum indicium L. Cinnam, stolidi ingenii virum,
is hem het bericht gebracht dat L. Cinna, een man met een bot karakter,

insidias ei struere;
een hinderlaag voor hem beraamde;

dictum est et ubi et quando et quemadrmodum adgredi vellet;
er werd  verteld zowel waar en wanneer en op welke manier hij wilde aanvallen;

unus ex consciis deferebat.
een uit de medeplichtigen berichtte dit.

Constituit se ab eo cindicare et consilium amicorum advocari iussit
Hij besloot wraak op hem te nemen en beval dat er een raad van vrienden bijeen werd geroepen.



Nachtelijke twijfels

Nox illi inquieta erat, cum cogitaret adulescentem nobilem,
De nacht was onrustig voor hem, daar hij bedacht dat een jonge man van adel,

hoc detracto integrum, Cn. Pompei neoptem, damnandum;
afgezien van dit rechtgeschapen, een kleinzoon van Cn. Pompei, veroordeeld moest worden;

iam (se) unum hominem occidere non posse, cum M Antonio proscriptionis edictum
Dat hij nu niet in staat was een man te doden, hoewel hij aan M. Antonio de proscriptie lijst

inter cenam dictasset.
tijdens de maaltijd had gedicteerd.

‘Quid ergo? Ego percussorem meum securu ambulare patiar me sollicito?
‘Wat nu? Moet ik dulden dat mijn moordenaar onbezorgd rondwandelt terwijl ik me zorgen maak?

Ergo non dabit poenas, qui tot civilibus bellis frustra petitu caput,
Zal hij dus niet gestraft worden, die besluit om een persoon in zoveel burgeroorlogen aangevallen

tot navalibus, tot pedestribus proeliis incolume, postquam terra marique pax parata est,
zoveel zeeslagen, zoveel veldslagen ongedeerd, nadat op land en op zee vrede is berijkt,

non occidere constituat, sed immolare?’
niet te doden, maar te offeren?’

(nam sacrificantem placuerat adoriri)
want het behaagde hem (Cinna) tijdens het offeren aan te vallen)

Rursus silentio interposito maiore multo voce sibi qum Cinnae irascebatur:
Dan weer werd hij, na een stilte te hebben ingelast, met veel luidere stem boos tegen zichzelf dan tegen Cinna:

‘Quid vivis si perire te tam multorum interest? Quis finis erit suppliciorum? Quis sanguinis?
‘waarom leef je als het in het belang is van zovelen dat je sterft? Wat zal het einde zijn van je straffen? Wat van het bloedvergieten?

Ego sum nobilibus adulescentulis expositum caput in quod mucrones acuant;
Ik ben voor de jongemannetjes van adel een hoofd dat is blootgesteld om de messen op te slijpen;

non est tanti vita, si, ut ego non peream, tam multa perdenda sunt.’
niet is zoveel het leven, als, opdat ik niet tegronde ga, zo vele te gronden moeten worden gericht.’

Livia doorbreekt de twijfel

Interpellavit tandem illum Livia uxor et: ‘Admittis’ inquit ‘muliebre consilium?
Eindelijk onderbrak zijn vrouw Livia hem en: ‘laat je toe’ zei ze ‘een advies van je vrouw?’

Fac, quod medici solent, qui, ubi usitata remedia non procedunt temptant
Doe, wat de medici gewoon zijn, die, wanneer de gebruikelijke medicijnen niet helpen,

contraria. Severitate nihil adhuc profecisti;
het tegenovergestelde proberen. Met strengheid heb je tot nu toe niets bereikt;

Salvidienum Lepidus secutus est,
na Salvidienus kwam Lepidus,

Lepidum Murena, Murenam Caepio, Caepionem Egnatius, ut alios taceam,
na Lepidus Murena, na Murena Caepia, na Caepio Egnatius, om van anderen te zwijgen

quos tantum ausos pudet. Nunc tempta quomodo tibi cedat clementia;
over wie ik mij schaam dat zoiets ergs gedurft hebben. Nu probeer hoe mildheid voor jou uitpakt;

ignosce L. Cinnae. Depressus est; iam nocere tibi non potest, prodesse famae tua potest.’
vergeef L. Cinnae. Hij is betrapt; hij kan je geen schade meer brengen, hij kan wel van voordeel zijn’

Cinna ontboden

Gavisus sibi quod advocatum invenerat,
zich verheugend bij zichzelf dat hij een adviseur had gevonden,

uxori quidem gratias egit, renuntiari autem extemplo amicis
bracht hij zijn vrouw dank, maar hij beval direct dat zijn vrienden,

quos in consilium rogaverat, imperavit et Cinnam unum ad se arcessit
die hij voor de vergadering had gevraagd, werden afgezegd en ontbood Cinna alleen bij zich

dimissisque omnibus e cubiculo cum alteram Cinnae poni cathedram iussisset:
nadat hij allen uit het slaapvertrek had weggestuurd, nadat hij een andere stoel voor Cinna had laten neerzetten

‘Hoc’ inquit ‘primum a te peto, ne me loquentem interpelles,
‘Dit’ zei hij ‘vraag ik aan jou als eerste, dat je mij niet terwijl ik spreek in de reden valt, 

ne medio sermone meo proclames; dabitur tibi loquendi liberum templus.
dat je niet midden in mijn betoog protesteert; aan jou zal onbeperkte tijd worden gegeven om te spreken.


Ego te, Cinna, cum in hostium castris invenissem non factum tantum mihi inimicum
Ik heb jou, Cinna, toen ik jou in het kamp van de vijand had gevondden, niet alleen geworden tot een vijand van mij,

sed natum, servavi, patrimonium tibi omne concessi.
maar geboren, gespaard, jouw hele vermogen heb ik je gelaten.

Hodie tam elix et tam dives et ut victo victores invideant.
Vandaag ben jij zo welvarend en zo rijk dat overwinnaars op jou de overwonnene jaloers zijn.

Sacerdotium tibi petenti praeteritis compluribus, quirum parentes mecum militaverant,
Een priesterschap heb ik aan jou, toen je daarom vroeg, gegeven, waarbij ik verschillende mensen heb overgeslagen, wier oudrs met mij hadden gestreden;

dedi; cum sic de te meruerim, occidere me constituisti.’
hoewel ik mij zo jegejs jou verdienstelijk heb gemaakt, heb jij besloten mij te doden.’

Cum ad hanc vocem exclamasset procul hanc ab se abesse dementiam:
Toen hij bij dit woord had uitgeroepen dat deze dwaasheid ver van hem was:

‘Non praestas’ inquit ‘fidem, Cinna; convenerat ne interloquereris.
‘je houdt je woord niet, Cinna’ zei hij ‘er was afgesproken dat je (mij) niet in de rede zou vallen.

Occidere, inquam, me paras’; adiecit locum, socios, diem, ordinem insidiarum,
Om mij te dooden, zei ik, maak jij je klaar’; hij voegde eraan toe de plaats, de bondgenoten, de dag, de opzet van de hinderlaag,

cui commissum esset ferrum.
en aan wie het ijzer (de uitvoering van de moord) was toevertrouwd.

Et cum defixum videret nec ex convetione iam sed ex consicientia tacentem:
En toen hij zag dat hij als aan de grond genageld was en niet meer vanwege de afspraak, maar vanwege zijn geweten zweeg, zei hij:

‘Quo’ inquit ‘hoc animo facis? Ut ipse sis princeps?
‘met welke bedoeling’ zei hij ‘doe jij dit? Om zelf keizer te zijn?

Male mehercules cum populo Romano agitur si tibi ad imperandum nihil praeter me obstat.
Het is bij hercules slecht gesteld met het Romeinse volk, als aan jou om kijzer te zijn niets in de weg staat behalve ik.

Domum tueri tuam non potes, nuper libertini hominis gratia in privato iudicio superatus es;
Je eigen huis kun je niet beschermen, onlangs ben jij door de invloed van een vrijgelatene overwonnen in een prive proces.

adeo nihil acilius potes quam contra Caesarem advocare.
blijkbaar kun jij niets eenvoudigers dan tegen Caesar samenzweren.

Cedo, si spes tuas solus impedio.
Ik treed terug, als ik als enige jouw hoop belemmer.

Paulusne teet Fabius Maximus et Cossi et Servilii ferent tantumque agmen nobilium
Zullen Paulus en Fabius Maximus en Cossi en de servilii jou dulden en zo grote groep edelen,

non inania nomina praeferentium sed eorum qui imaginibus suis decori sint?’
niet pronkend met lege namen, maar zodanig dat ze hun voorouderportretten tot sier zijn?’

Mildheid loont

Ne totam eius orationem repetendo magnam partem columinis occupem
Opdat ik niet door zijn gehele betoog te herhalen een groot deel van dit boek in beslag neem

(diutius enim quam duabus horis locutum esse constat, cum hanc poenam qua sola erat contentus futurus extenderet),
het staat namelijk vast dat hij langer dan twee uur heeft gesproken, omdat hij deze straf, waarmee hij als enige tevreden zou zijn, rekte

‘vitam’ inquit ‘tibi, Cinna, interum do, prius hosti, nunc insidiatori ac parricidae.
‘het leven’ zei hij ‘aan jou, Cinna, geef ik jou voor de tweede keer, vroeger als vijand, nu als belager en moordenaar.

Ex hodierno die inter nos amicitia incipiat; contendamus utrum ego meliore fide
Laat vanaf vandaag de dag tussen ons vriendschap beginnen; laten we wedijveren of ik met een beter vertrouwen

tibi vitam dederim an tu debeas.’
aan jou leven heb geschonken of dat jij het aan mij te danken hebt.’

Post hoc detulit ultro consulatum questus quod non auderet petere.
Na dit bood hij hem uit eigen beweging het consulaat aan, zich erover beklagend dat hij het niet durfde te vragen.

Admicissimum fidelissimumque habuit, heres solus illi fuit.
Hij had in hem een zeer trouwe vriend, hij als enige zou voor hem erfgenaam zijn.

Nullis amplius insidiis ab ulo petitus est.
Verder is hij door geen ene hinderlaag door wie dan ook beklaagd.


EPISTULAE AD LUCILIUM

ADEL VAN GEEST

[1] Iterum tu mihi te pusillum facis et dicis malignius tecum egisse naturam prius,
Weer maak jij je nietig naar mij en je zegt dat eerste de natuur je nogal boosaardig behandeld,

deinde fortunam, cum possis eximere te vulgo et ad felicitatem hominum maximam emergere.
vervolgens het lot, hoewel je je kunt afzonderen van het volk en opstijgen tot het grootste menselijk geluk.

Si quid est aliud in philosophia boni, hoc est, quod stemma non inspicit;
Al ser iets goed is in de filosofie, is dat, dat zij niet kijkt naar de stamboom;

omnes, si ad originem primam revocantur, a dis sunt.
Allen, als ze terug worden gevoerd naar het eerste begin, zijn van de goden.

[2] Eques Romanus es, et ad hunc ordinem tua te perduxit industria;
Jij bent een Romeinse ridder, en tot deze stand heft jouw ijver je gebracht,

at mehercules multis quattuordecim clausa sunt, non omnes curia admittit,
maar waarachtig, voor velen zijn de eerste veertien rijen afgesloten, het senaatsgebouw laat niet iedereen toe,

castra quoque quos ad laborem et periculum recipiant fastidiose legunt:
ook het kamp kiest nauwkeurig wie ze aannemen voor het werk en het gevaarlijke:

bona mens omnibus patet, omnes ad hoc sumus nobiles.
Een geode geest is bereikbaar voor allen, wat dit betreft zijn wij allen van adel.

Nec reicit quemquam philosophia nec eligit: omnibus lucet.
De filosofie nog wijst iemand nog kiest iemand uit: ze schittert voor iedereen.

[3] Patricius Socrates non fuit; Cleanthes aquam traxit et rigando horto locavit manus;
Socrates was geen Patriciër; Cleanthes schpete water en verhuurde zijn handen voor het bevloeien van de tuin.

Platonem non accepit nobilem philosophia sed fecit: quid est quare desperes his te posse fieri parem?
De filosofie accepteerde Platon niet omdat hij van adel was, maar heeft hem gemaakt: Wat is waarom jij wanhoopt gelijk aan hem te kunnen worden?

Omnes hi maiores tui sunt, si te illis geris dignum;
Al dezen zijn jouw voorouders, als jij je waardig aan hen betoont;

geres autem, si hoc protinus tibi ipse persuaseris, a nullo te nobilitate superari.
Jij zult je echter zo gedragen, als jij jezelf er onmiddellijk van overtuigd dat jij in voortreffelijkheid door niemand wordt overtroffen.

[4] Omnibus nobis totidem ante nos sunt; nullius non origo ultra memoriam iacet.
Voor ons allen zijn net zoveel vooraf gegaan: voor iedereen ligt de oorsprong verder dan het geheugen.
Platon ait neminem regem non ex servis esse oriundum, neminem non servum ex regibus.
Plato zegt dat geen enkel rijk niet van slaven afstamt, geen enkele slaaf niet van koningen.

Omnia ista longa varietas miscuit et sursum deorsum fortuna versavit.
Lange afwisseling heft al dat gemengd en het lot heft het voortdurend op en neer laten bewegen.

[5] Quis est generosus? ad virtutem bene a natura compositus.
Wie is edel? Degene die door de natuur goed samengesteld is voor voortreffelijkheid.

Hoc unum intuendum est: alioquin si ad vetera revocas, nemo non inde est ante quod nihil est.
Dit moet alleen bekeken worden: anders als je terugvoert naar vroeger, is iedereen uit die tijd dat er niets was.

A primo mundi ortu usque in hoc tempus perduxit nos ex splendidis sordidisque alternata series.
Vanaf het eerste begin van de wereld heft een afwisselende reeks voorvaderen bestaande uit roemrijken en onbeduidenden ons geleid tot aan deze tijd.

Non facit nobilem atrium plenum fumosis imaginibus;
Niet een atrium gevuld met berookte voorouder portretten maakt iemand edel;

nemo in nostram gloriam vixit nec quod ante nos fuit nostrum est:
niemand leeft voor de glorie van ons en dat voor ons was is niet van ons:

animus facit nobilem, cui ex quacumque condicione supra fortunam licet surgere.
De geest maakt edel, de geest die zich uit welke situatie dan ook boven zijn lot kan verheffen.

[6] Puta itaque te non equitem Romanum esse sed libertinum:
Stel je dus voor dat je geen Romeins ridder bent maar een vrijgelatene:

potes hoc consequi, ut solus sis liber inter ingenuos. 'Quomodo?' inquis.
Dan kun je dit berieken dat je als enige vrij bent te midden van vrijgeborenen. ‘Op welke manier?’ vraag je.

Si mala bonaque non populo auctore distineris. Intuendum est non unde veniant,
Als je zonder het volk als raadgever onderscheid gemaakt zult hebben tussen het geode en het slechte. Je moet niet bekijken waarvandaan het komt,

sed quo eant. Si quid est quod vitam beatam potest facere, id bonum est suo iure;
maar waar naar toe ze gaan. Als er iets is dat het leven gelukkig kan maken, is dat op eigen kracht goed;

depravari enim in malum non potest.
Het kan immers niet vervormd worden tot iets slechts.


[7] Quid est ergo in quo erratur, cum omnes beatam vitam optent?
Wat is het dan waarin men zich vergist, omdat alle mensen een gelukkig leven wensen?

quod instrumenta eius pro ipsa habent et illam dum petunt fugiunt.
In het feit dat zij de middelen om dat gelukkige leven te bereiken beschouwen als (dat gelukkige leven) zelf en dat zij het ontvluchten terwijl zij ernaar streven.

Nam cum summa vitae beatae sit solida securitas et eius inconcussa fiducia,
Want hoewel de hoofdzaak van een gelukkig leven blijvend gemoedsrust is en een vast vertrouwen daarin,

sollicitudinis colligunt causas et per insidiosum iter vitae non tantum ferunt sarcinas sed trahunt;
verzamelen zij redenen voor ongerustheid en over de gevaarlijke weg dragen zij niet alleen hun lasten maar ze slepen (die) mee

ita longius ab effectu eius quod petunt semper abscedunt
zo verwijderen zij zich steeds verder van het verwezenlijken van dat wat zij nastreven

et quo plus operae impenderunt, hoc se magis impediunt et feruntur retro.
En hoe meer moiete zij bested hebben des te meer houden zij zichzelf tegen en worden zij naar achter weggevoerd.

Quod evenit in labyrintho properantibus: ipsa illos velocitas implicat. Vale.
Wat mensen overkomt die zich haasten in een doolhof: juist de snelheid verwart hen.

DE WERELD IS EEN SCHOUWTONEEL

[1] Hodierno die non tantum meo beneficio mihi vaco sed spectaculi,
Vandaag heb ik niet alleen dankzij mijzelf maar ook dankzij het schouwspel,

quod omnes molestos ad sphaeromachian avocavit.
Dat alle lastigen heeft weggeroepen naar een bokswedstrijd, tijd voor mijzelf.

Nemo inrumpet, nemo cogitationem meam inpediet, quae hac ipsa fiducia procedit audacius.
Niemand zal binnenvallen,niemand zal mijn gedachten belemmeren, die zich door deze garantie vrijmoediger kunnen ontwikkelen.

Non crepabit subinde ostium, non adlevabitur velum:
De deur zal niet telkens weer kraken, het gordijn zal niet opgetild worden:

licebit tuto vadere, quod magis necessarium est per se eunti et suam sequenti viam.
Het zal mij vrij zijn veilig mijn weg te gaan, wat meer noodzakelijk is voor iemand die op zichzelf gaat en zijn eigen weg gaat.

Non ergo sequor priores? facio, sed permitto mihi et invenire aliquid et mutare et relinquere; non servio illis, sed assentior.
Volg ik dan niet mijn voorgangers? Dat doe ik , maar ik sta mijzelf toe te vinden en te veranderen en weg te laten; ik ben hun slaaf niet, maar ik het het met hen eens.

[2] Magnum tamen verbum dixi, qui mihi silentium promittebam et sine interpellatore secretum:
Ik heb toch teveel gezegd, ik die mijzelf stilte beloofde en afzondering zonder dat iemand onderbreekt:

ecce ingens clamor ex stadio perfertur et me non excutit mihi,
kijk een enorm geschreeuw wordt voortgebracht uit het stadion en het brengt mij niet van mijn stuk,

sed in huius ipsius rei contemplationem transfert. Cogito mecum quam multi corpora exerceant, ingenia quam pauci;
maar het brengt mij naar de beschouwing van juist deze zaak. Ik bedenk bij mezelf hoevelen het lichaam trainen, hoe weinig het verstand:

quantus ad spectaculum non fidele et lusorium fiat concursus, quanta sit circa artes bonas solitudo;
een hoe grote toeloop naar het schouwspel dat niet betrouwbaar is en tot tijdverdrijf dient, een hoe grote eenzaamheid is er rondom de wetenschappen;

quam inbecilli animo sint quorum lacertos umerosque miramur.
Hoe zwak van geest zijn zij van wie wij de armen en schouders bewonderen.


[3] Illud maxime revolvo mecum: si corpus perduci exercitatione ad hanc patientiam potest qua et pugnos pariter et calces non unius hominis ferat,
Dit overdenk ik weer vooral bij mezelf: als het lichaam door oefenen gebracht kan worden naar deze gehardheid, waarmee het tegelijkertijd en vuisten en hakken van niet één man verdraagt,

qua solem ardentissimum in ferventissimo pulvere sustinens aliquis et sanguine suo madens diem ducat,
zodat iemand de dag doorbrengt terwijl hij de fel brandende zon in het gloeiendhete zand verdraagt en terwijl hij druipt van zijn eigen bloed,

quanto facilius animus conroborari possit ut fortunae ictus invictus excipiat,
hoeveel amkkelijker zou de geest sterker gemaakt kunnen worden zodat hij de slagen van het lot ongebroken opvangt,

ut proiectus, ut conculcatus exsurgat. Corpus enim multis eget rebus ut valeat:
zodat hij neergeworpen, zodat hij vertrapt zich opricht. Want het lichaam heeft veel dingen nodig om sterk te zijn:

animus ex se crescit, se ipse alit, se exercet.
De geest groeit uit zichzelf, voedt zichzelf, oefent zichzelf.

Illis multo cibo, multa potione opus est, multo oleo, longa denique opera:
Zij hebben voedsel nodig, veel drinken, veel olie, tenslotte lange inspanning:

tibi continget virtus sine apparatu, sine inpensa.
Jou zal voortreffelijkheid ten deel vallen zonder voorbereiding, zonder onkosten.

Quidquid facere te potest bonum tecum est.
Al wat jou goed kan maken is met jou.

[4] Quid tibi opus est ut sis bonus? velle.
Wat heb je nodig om goed te zijn? Het willen.

Quid autem melius potes velle quam eripere te huic servituti quae omnes premit,
Maar wat kun je beter willen dan je te ontrukken aan deze slavernij die alle mensen terneer drukt,

quam mancipia quoque condicionis extremae et in his sordibus nata omni modo exuere conantur?
Die ook slaven met de laagste levensomstandigheden en in deze armzalige toestand geboren op alle manier proberen af te werpen?

Peculium suum, quod comparaverunt ventre fraudato, pro capite numerant:
Hun spaargeld, dat zij verworven hebben omdat ze hung maag tekort hebben gedaan, tellen zij neer voor hun vrijheid:



tu non concupisces quanticumque ad libertatem pervenire, qui te in illa putas natum?
Zal jij er dan niet hevig naar verlangen tegen welke prijs dan ook de vrijheid te bereiken, jij die meent dat je daarin geboren bent?

[5] Quid ad arcam tuam respicis? emi non potest.
Waarom kijkt je naar je geldkist? Zij kan niet gekocht worden.

Itaque in tabellas vanum coicitur nomen libertatis, quam nec qui emerunt habent nec qui vendiderunt:
Dus wordt de naam van de vrijheid vergeefs opgenomen in contracten, die noch zij die haar gekocht hebben noch zij die haar verkocht hebben bezitten.

tibi des oportet istud bonum, a te petas. Libera te primum metu mortis
Jij moet dit bezit aan jezelf geven, jij moet het van jezelf vragen. Bevrijd jezelf om te beginnen van de angst voor de dood

(illa nobis iugum inponit), deinde metu paupertatis.
(die legt ons een juk op), vervolgens van de angst voor armoede.

Si vis scire quam nihil in illa mali sit, compara inter se pauperum et divitum vultus:
Als je wilt weten hoe daarin geen enkel kwaad schuilt, vergelijk dan de gezichten van arme en rijke mensen met elkaar:

saepius pauper et fidelius ridet; nulla sollicitudo in alto est; etiam si qua incidit cura,
de arme lacht vaker en oprechter; er is geen enkele bezorgdheid in zijn binnenste; ook als er zich enige zorg voordoet,

velut nubes levis transit: horum qui felices vocantur hilaritas ficta est
trekt die voorbij als een lichte wolk: van hen die gelukkig worden genoemd, is de vrolijkheid gemaakt

aut gravis et suppurata tristitia, eo quidem gravior quia interdum non licet palam esse miseros,
of is de treurigheid zwaar en ziekt maar door, en wel des te zwaarder omdat zij soms niet openlijk ongelukkig mogen zijn,

sed inter aerumnas cor ipsum exedentes necesse est agere felicem.
Maar temidden van ellende die juist hun hart kwelt, de gelukkige moeten spleen.

[7] Saepius hoc exemplo mihi utendum est, nec enim ullo efficacius exprimitur hic humanae vitae mimus,
Ik moet dit voorbeeld nogal vaak gebruiken, want door geen enkel (voorbeeld) wordt effectiever deze klucht die het menselijk leven is uitgedrukt,

qui nobis partes quas male agamus adsignat.
(de klucht) die ons rollen toewijst, die wij slecht spleen.

Ille qui in scaena latus incedit et haec resupinus dicit,
Degene die op het toneel breedsprakig voortstapt en zijn hoofd in zijn nek werpend zegt:
en impero Argis; regna mihi liquit Pelops,
“Kijk is heers over Argos; Pelops heeft aan mij zijn koninkrijk nagelaten,

qua ponto ab Helles atque ab Ionio mari urguetur Isthmos,
Waar de Isthmus vanuit de Hellespont en de Ionische zee ingesloten wordt,”


servus est, quinque modios accipit et quinque denarios.
Is een slaaf, krijgt vijf schepels graans en vijf denarii.

[8] Ille qui superbus atque inpotens et fiducia virium tumidus ait,
Degene die trots en onbeheerst en verwaand door het bertrouwens in zijn krachten zegt:

quod nisi quieris, Menelae, hac dextra occides,
“als jij dit niet zult kunnen, Menelaos, zul jij door deze hand sterven,”

diurnum accipit, in centunculo dormit.
Ontvangt een dagelijks rantsoen en slaapt in een kleine lap.

Idem de istis licet omnibus dicas quos supra capita hominum supraque turbam delicatos lectica suspendit:
Hetzelfde kun je zeggen over al die mensen die verwend een draagstoel boven de hoofden van de mensen en boven de massa laten zweven:

omnium istorum personata felicitas est. Contemnes illos si despoliaveris.
Van die mensen is het geluk gespeeld. Je zult hen minachten als je hen van hun masker beroofd zult hebben.

[9] Equum empturus solvi iubes stratum,
Als je van plan bent een paard te kopen, zul je bevelen dat het zadelkleed wordt losgemaakt,

detrahis vestimenta venalibus ne qua vitia corporis lateant:
je trekt de kleding weg van slaven die verkocht worden, opdat niet enige gebreken van het lichaam verborgen zijn:

hominem involutum aestimas? Mangones quidquid est quod displiceat,
taxeer jij een mens die in kleding gehuld is? Al wat eventueel niet in de smaak zou vallen verbergen de slavenhandelaren,

id aliquo lenocinio abscondunt, itaque ementibus ornamenta ipsa suspecta sunt:
met een of andere verleidelijke versiering, en zo dus zijn voor de kopers juist de versieringen verdacht:

sive crus alligatum sive brachium aspiceres, nudari iuberes et ipsum tibi corpus ostendi.
Of je een been of een arm omwikkeld zou zien, je zou bevelen dat het ontbloot werd en dat het lichaam aan jou getoond werd.


[10] Vides illum Scythiae Sarmatiaeve regem insigni capitis decorum?
Zie jij de koning van Scythië of Sarmatië mooi door het sieraad om zijn hoofd?

Si vis illum aestimare totumque scire qualis sit, fasciam solve:
Als jij hem wilt beoordelen en helemaal wilt weten wat voor man hij is, maak dan zijn diadem los:

multum mali sub illa latet. Quid de aliis loquor?
Daaronder gaat veel kwaad schuil. Wat praat ik over anderen?

si perpendere te voles, sepone pecuniam, domum, dignitatem, intus te ipse considera:
Als jij jezelf nauwkeurig zult willen afwegen, dan moet jij je geld, huis, status opzij zetten, je moet jezelf van binnen bekijken:

nunc qualis sis aliis credis. Vale.
Nu laat je aan anderen over hoe jij bent.


Wees beducht voor je medemens
Waarom kijk je om je heen naar die dingen die je misschien kunnen gebeuren, maar ook niet kunnen gebeuren? Ik bedoel brand, ineenstorting, [en] andere dingen die ons overkomen, maar niet belagen: kijk liever naar die dingen, ontwijk die dingen die ons in de gaten houden, die op ons jagen. Zeldzame 5 ongevallen zijn, ook al [zijn ze] ernstig, schipbreuk lijden, omver geworpen worden met je voertuig: [maar] van de mens voor de mens is er een dagelijks gevaar. Hiertegen moet je je gereedmaken, hier moet je met oplettende ogen naar kijken; geen enkel kwaad komt vaker voor, geen enkel is volhardender, geen enkel verleidelijker. Storm dreigt voordat hij opsteekt, gebouwen kraken voordat ze ineenstorten, rook kondigt van tevoren brand aan: plotseling is het verderf vanuit de mens, 10 en des te zorgvuldiger wordt het bedekt naarmate het dichterbij komt (dichter nadert). 

Mensen zijn gevaarlijker dan dieren
Je vergist je als je van die [mensen] die jou naderen (tegemoetkomen) hun gezichten vertrouwt: ze hebben het uiterlijk van mensen, de geest van wilde dieren, behalve dat van die [alleen] de eerste aanval verderfelijk (gevaarlijk) is: degenen die ze voorbij zijn gegaan, zoeken ze niet [langer]. Want nooit spoort iets anders dan de noodzaak ze aan om schade toe te brengen; of door honger of door angst worden ze gedwongen tot een gevecht: [maar] voor de mens is het een genoegen een [ander] 15 mens te gronde te richten. 

De menselijke plicht
Maar jij moet op die manier overdenken wat voor gevaar er komt (is) van de mens, dat je bedenkt wat de plicht is van de mens; naar de een moet je kijken om niet geschaad te worden (geen schade te lijden), naar de ander om niet te schaden (geen schade toe te brengen). Over de voordelen van alle mensen moet je blij zijn, geroerd moet je worden door hun nadelen, en je moet eraan denken welke dingen je moet presteren en voor welke je moet oppassen. Wat zou je door zo te leven (kunnen) bereiken? Niet dat ze je geen 20 schade toebrengen, maar dat ze je niet bedriegen. 

De filosofie: een veilige haven
Zoveel als je kunt echter, moet je je terugtrekken in de filosofie: zij zal jou aan haar boezem beschermen, in haar heiligdom zul je of veilig zijn of veiliger. Alleen mensen die op dezelfde weg lopen botsen op elkaar. Over de filosofie zelf echter zul je niet moeten opscheppen; voor velen was zij een oorzaak van gevaar omdat er overmoedig en arrogant met haar werd omgegaan: laat zij bij jou de fouten wegnemen, [maar] die niet 25 aan anderen verwijten. Laat zij niet afwijken van de algemene gebruiken en ook niet zich zo opstellen dat ze alles wat ze niet doet, schijnt te veroordelen. Het is mogelijk wijs te zijn zonder toeters en bellen, zonder afgunst. Gegroet.


UPS EN DOWNS

[1] Ubi illa prudentia tua? ubi in dispiciendis rebus subtilitas? ubimagnitudo?
Waar is die wijsheid van jou? Waar die scherpzinnigheid bij het doorzien van dingen? Waar dat inzicht?

Tam pusilla <te res> tangit? Servi occupationes tuas occasionemfugae putaverunt.
Zo een kleine zaak raakt jou? Je slaven zien jouw bezigheden als kans voor vlucht.

Si amici deciperent (habeant enim sane nomen quod illisnoster error inposuit, et vocentur quo turpius non sint) * * * 
Als je werd bedrogen door je vrienden (laat die maar zo heten als we ze dan abusievelijk zijn gaan noemen, en laten wij ze zo noemen zodat ze het des te smadelijker niet zijn)

omnibusrebus tuis desunt illi qui et operam tuam conterebant et te aliis molestumesse credebant.
Dan zou het jou in alle opzichten ergens aan ontbreken maar wat je nu ontbreekt zijn mensen die je inspanningen teniet deden en geloofden dat jij voor anderen lastig was.

[2] Nihil horum insolitum, nihil inexpectatum est;
Niets van deze dingen is ongewoon, niets onverwacht:

offendi rebus istis tam ridiculum est quam queri quod spargaris
aanstoot nemen aan die dingen is net zo stom als het beklagen dat je bespat bent

<in balneo autvexeris> in publico aut inquineris in luto.
In een badhuis of platgedruk in een openbare ruimte of besmeurd in de modder.

Eadem vitae condicio est quaebalnei, turbae, itineris:
Soms is de situatie in het leven dezelfde als die in het badhuis, de massa, op reis:

quaedam in te mittentur, quaedam incident. Nonest delicata res vivere.
Sommige dingen worden naar je gegooid andere dingen vallen op je. Leven is geen verfijnde zaak.

Longam viam ingressus es:
Je bent aan een lange weg begonnen:

et labaris oportet etarietes et cadas et lasseris et exclames 'o mors!',
En het is onvermijdelijk dat je uitglijdt en botst en moe wordt en uitroept: “o dood!’

id est mentiaris. Alioloco comitem relinques, alio efferes, alio timebis:
dat wil zeggen dat je liegt. Het ene moment zul je vrienden achterlaten, het andere moment ten Grave dragen, weer een ander moment zul je bang zijn.

per eiusmodi offensasemetiendum est confragosum hoc iter.
Door zodanige ongemakken moet deze hobbelige reis worden gemaakt.

[3] Mori vult? praeparetur animuscontra omnia; sciat se venisse ubi tonat fulmen;
Wilt iemand dood? Laat zijn geest worden voorbereid tegen alles; laat hem weten dat hij is gekomen waar de bliksem weerklinkt;

sciat se venisse ubi Luctus et ultrices posuere cubilia Curae
laat hem weten dat hij is gekomen waar rouw en wrekende wroeging hun legersteden hebben geplaatst

pallentesque habitant Morbi tristisque Senectus.
En bleekmakende ziektes en Trieste ouderdom wonen.

In hoc contubernio vita degenda est. Effugere ista non potes, comtemnerepotes;
In dit gezelschap moet het leven worden doorgebracht. Je kunt aan deze dingen niet ontkomen, je kunt ze minachten;

contemnes autem si saepe cogitaveris et futura praesumpseris.
Je zult ze echter minachten als je ze dikwijls overwogen zult hebben en als toekomst verwacht zult hebben.

[4]Nemo non fortius ad id cui se diu composuerat accessit et duris quoque,
Iedereen benadert moediger dat waarop hij zich lange tijd had ingesteld en biedt ook weerstand aan moeilijke dingen,

si praemeditata erant, obstitit: at contra inparatus etiam levissima expavit.
Als die vantevoren overwogen waren. Daarentegen wordt een onvoorbereid persoon zelfs voor de kleinste dingen bang.

 Id agendum est ne quid nobis inopinatum sit; et quia omnia novitate graviorasunt,
Wij moeten daarvoor zorgen dat niets voor ons overwacht is; en omdat alles door onbekendheid moeilijker wordt,

hoc cogitatio adsidua praestabit, ut nulli sis malo tiro.
Zal voortdurend nadenken dit waarborgen dat je tegen over geen enkele ramp beginner bent.

[5] 'Servi me reliquerunt. ' Alium compilaverunt, alium accusaverunt,
‘Slaven hebben mij verlaten.’ De een hebben ze beroofd, de ander hebben ze aangeklaagd,

alium occiderunt, alium prodiderunt, alium mulcaverunt, alium veneno,
een ander hebben ze gedood, weer een ander hebben ze verraden, een ander hebben ze mishandeld, een ander belaagd met gif,

alium criminatione petierunt: quidquid dixeris multis accidit * * * 
weer een ander met laster: alles wat je zou kunnen zeggen overkwam velen

deincepsquae multa et varia sunt in nos deriguntur. Quaedam in nos fixa sunt,
vervolgens zijn de pijlen die naar ons worden geschoten talrijk en verschillend. Sommigen zijn al in ons vastgehecht,

quaedamvibrant et cum maxime veniunt, quaedam in alios perventura nos stringunt.
Anderen trillen en komen juist nu, weer anderen die anderen zullen bereiken, raken ons licht aan.


[6] Nihil miremur eorum ad quae nati sumus,
Laten wij ons over niets van die dingen, waarvoor wij zijn geboren, verbazen,

quae ideo nulli querenda quiaparia sunt omnibus.
Die door niemand moeten worden beklaagd omdat ze voor iedereen gelijk zijn.

Ita dico, paria sunt; nam etiam quod effugit aliquispati potuit.
Ik zeg dus, ze zijn gelijk: want zelfs waaraan iemand is ontspant kan hij ondervinden.

Aequum autem ius est non quo omnes usi sunt sed quod omnibuslatum est.
Gelijk recht is niet dat allen hebben ondervonden, maar dat voor allen is ingesteld.

Imperetur aequitas animo et sine querella mortalitatis tributapendamus.
Laat gelijkheid worden opgedragen aan de geest en laat ons zonder klachten de belasting voor sterfelijkheid betalen.

[7] Hiems frigora adducit: algendum est. Aestas calores refert:aestuandum est.
De winter brengt kou: we moeten leiden. De zomer brengt warmte: we moeten zweten.

Intemperies caeli valetudinem temptat: aegrotandum est.
De onbestendigheid van de natuur test onze gezondheid: we moeten ziek zijn.

Et fera nobis aliquo loco occurret et homo perniciosior feris omnibus.
En er zal ons op een of andere plaats een wild dier tegemoet komen en een mens gevaarlijker dan alle wilde dieren.

Aliud aqua, aliud ignis eripiet. Hanc rerum condicionem mutare non possumus:
Het één door water, het ander zal ons door vuur ontrukt worden. Deze zaak kunnen wij niet veranderen:

illud possumus, magnum sumere animum et viro bono dignum,
wij kunnen dit wel: ons een groot geest eigen maken en die een goed man waardig is,

quo fortiterfortuita patiamur et naturae consentiamus.
Waardoor wij moedig toevallige gebeurtenissen ondergaan en met de natuur in harmonie zijn.

[8] Natura autem hoc quod videsregnum mutationibus temperat:
En de natuur regelt door veranderingen dit gebied wat je ziet:

nubilo serena succedunt; turbantur mariacum quieverunt;
heldere luchten volgen wolken; zeeën worden omgewoeld wanneer ze kalm zijn geweest;

flant in vicem venti; noctem dies sequitur;
winden blazen afwisselend; de dag volgt de nacht;

pars caeliconsurgit, pars mergitur: contrariis rerum aeternitas constat.
Een deel van de hemel verheft zit, een deel dealt. Eeuwigheid bestaat uit de tegengestelde dingen

[9] Ad hanclegem animus noster aptandus est; hanc sequatur, huic pareat;
aan deze wetmatigheid moet onze geest worden aangepast: deze moet hij opvolgen, aan deze moet hij gehoorzamen;

et quaecumquefiunt debuisse fieri putet nec velit obiurgare naturam.
En hij moet menen dat wat er ook gebeurt moet gebeuren en hij moet niet de natuur terecht willen wijzen.

Optimum est patiquod emendare non possis,
Het is het beste te verdragen wat je niet kunt verbeteren,

et deum quo auctore cuncta proveniunt sine murmurationecomitari:
en de god op wiens gezag alle dingen plaatsvinden zonder morren te volgen:

malus miles est qui imperatorem gemens sequitur.
Een slechte soldaat is hij die zijn imperator zuchtend volgt.

[10] Quare inpigriatque alacres excipiamus imperia nec deseramus hunc operis pulcherrimicursum,
Daarom moeten wij onvermoeid en opgewekt de bevelen ontvangen en deze gang van het fraaiste werk verlaten,

quidquid patiemur intextum est; et sic adloquamur Iovem,
waarmee alles dat wij zullen ondergaan mee verweven is; en laten wij Jupiter zo toespreken,

cuiusgubernaculo moles ista derigitur,
door wiens roer die massa wordt bestuurd,

quemadmodum Cleanthes noster versibus disertissimis adloquitur,
zoals Clenathes hem toepsreekt met de welsprekendste verzen,

quos mihi in nostrum sermonem mutare permittitur Ciceronis, disertissimi viri, exemplo.
Die aan mij in onze taal vertaald mag worden naar Cicero’s voobeeld, een welsprekend man.

Si placuerint, boni consules;
Als ze in de smaak gevallen zullen zijn, Zul je er dankbaar voor zijn;

sidisplicuerint, scies me in hoc secutum Ciceronis exemplum.
; als ze niet in de smaak gevallen zullen; zul je weten dat ik daarin Cicero’s voorbeeld heb gevolgd.

[11]Duc, o parens celsique dominator poli, 
Leid, o ouder en hoge heerser der hemel,

quocumque placuit: nulla parendi mora est;
waarheen ook maar bevalt: er is geen uitstel van het gehoorzamen;

adsum inpiger. Fac nolle, comitabor gemens
ik ben onvermoeid aanwezig. Mocht ik niet willen, ik zal u zuchtend vergezellen

malusque patiar facere quod licuit bono. 
en ik zal heviger ondergaan wat ik rustig mocht doen.

Ducunt volentem fata, nolentem trahunt.
Het lot leidt die willen volgens, trekt die niet willen volgen.

[12] Sic vivamus, sic loquamur; paratos nos inveniat atque inpigros fatum.
Laten we zo leven, laten we zo spreken: laat het lot ons voorbereid en onvermoeid aantreffen.

Hic est magnus animus qui se ei tradidit:
Hij is een grote geest die zich hier aan heeft overgeleverd:

at contra ille pusillus et degenerqui obluctatur
maar diegene is daarentegen kleine en ontaard die weerstand biedt

et de ordine mundi male existimat et emendare mavult deosquam se. Vale.
En een lage dunk heeft van de ordening van de wereld en liever de goden wil verbeteren dan zichzelf.

EMOTIE EN RATIO

Utrum satius sit modicos habere adfectus an nullos,| saepe quaesitum est.
Vaak is gevraagd,| of het beter is gematigde gevoelens te hebben of helemaal geen.

Nostri illos expellunt,| Peripatetici temperant.
De aanhangers van onze school verdrijven ze,| de Peripatetici matigen ze.

Ego non video,| quomodo salubris esse aut utilis possit ulla mediocritas morbi.
Ik zie niet,| op welke manier enige matige vorm van ziekte heilzaam of nuttig kan zijn.

Noli timere:
Wees niet bang:

nihil eorum | quae tibi non vis negari,| eripio.
Ik ontneem je niets van die dingen, waarvan jij niet wilt dat ze je worden ontzegd.

Facilem me indulgentemque praebebo rebus,| ad quas tendis | et quas aut necessarias vitae aut utiles aut iucundas putas:
Ik zal me makkelijk en inschikkelijk betonen in de zaken,| waarop je je toelegt | en die je beschouwt als noodzakelijk voor het leven of nuttig of aangenaam.

detraham vitium.
Ik zal de fout eruithalen.

Nam cum tibi cupere interdixero,| velle permittam,| ut eadem illa intrepidus facias et certiore consilio,| ut voluptates ipsas magis sentias:
Want wanneer ik je verboden zal hebben om te verlangen,| zal ik je toestaan om te willen,| opdat je diezelfde dingen onbevreesd en met een zekerder oordeel doet,| opdat je de verlangens zelf meer voelt :

quidni ad te magis perventurae sint,| si illis imperabis,| quam si servias?
Waarom zullen ze niet meer bij je aankomen,| als je over hen heerst,| dan als je er slaaf van bent?

2. 'Sed naturale est'| inquis |'ut desiderio amici torquear:
2. ‘Maar het is natuurlijk’| zeg je | ‘dat ik door het gemis van een vriend word gekweld.

da ius lacrimis tam iuste cadentibus.
Erken het recht van tranen die zo terecht vallen.

Naturale est opinionibus hominum tangi | et adversis contristari:
Het is natuurlijk om door meningen van mensen geraakt te worden | en van ongunstige meningen treurig te worden.

quare mihi non permittas hunc tam honestum malae opinionis metum?'
waarom kun je mij deze zo oprechte vrees voor een slechte reputatie niet toestaan?’

Nullum est vitium sine patrocinio;
Geen enkele fout is zonder verdediging ;

nulli non initium verecundum est et exorabile,| sed ab hoc latius funditur.
Voor elke fout is een bescheiden en te vergeven begin,| maar vanaf dat punt grijpt het verder om zich heen.

Non obtinebis | ut desinat,| si incipere permiseris.
Je zult niet voor elkaar krijgen | dat het ophoudt,| als je het zult hebben toegestaan om te beginnen.

3. Inbecillus est primo omnis adfectus;
3. Elke emotie is eerst zwak ;

deinde ipse se concitat | et vires,| dum procedit,| parat:
daarna brengt hij zichzelf in snelle beweging | en verzamelt krachten,| terwijl hij voortgaat.

excluditur facilius quam expellitur.
Hij wordt gemakkelijker niet toegelaten dan hij wordt verdreven.

Quis negat omnes adfectus a quodam quasi naturali fluere principio?
Wie ontkent dat alle emoties uit een zeker, als het ware natuurlijk begin voortkomen ?

Curam nobis nostri natura mandavit,| sed huic ubi nimium indulseris,| vitium est.
De natuur heeft ons de zorg voor onszelf opgedragen,| maar wanneer je te veel hieraan zult hebben toegegeven,| is het een fout.

Voluptatem natura necessariis rebus admiscuit,| non ut illam peteremus,| sed ut ea,| sine quibus non possumus vivere,| gratiora nobis faceret accessio:
De natuur heeft genot gevoegd bij de noodzakelijke behoeften,| niet opdat we dat zochten,| maar opdat de toevoeging die dingen,| zonder welke we niet kunnen leven,| aangenamer voor ons maakte.

suo veniat iure,| luxuria est.
Zou het zelfstandig komen,| dan is het genotzucht.

Ergo intrantibus resistamus,| quia facilius,| ut dixi,| non recipiuntur | quam exeunt.
Laten we daarom weerstand bieden wanneer ze binnenkomen,| omdat ze gemakkelijker niet toegelaten worden,| zoals ik gezegd heb,| dan weggaan.


1 ‘Sta toe in zekere mate,’ zeg jij, ‘bedroefd te zijn, in zekere mate bang te zijn.’ Maar dat ‘in zekere mate’ breidt zich ver uit en eindigt niet waar jij wil. Voor een wijze is het ongevaarlijk onbekommerd over zichzelf te waken en hij zal zijn tranen en genietingen, waar hij zal willen, tegenhouden; voor óns is het, omdat het niet gemakkelijk is terug te gaan, het beste om helemaal niet voort te gaan.
Panaetius schijnt mij toe fijnzinnig aan een zekere jongeman geantwoord te hebben die (hem) vroeg of het zal gebeuren dat een wijze verliefd wordt. 5 ‘Over de wijze’, zei hij,’ zullen we later zien: ik en jij, die nog ver van een wijze verwijderd zijn, moeten het er niet op laten aankomen dat wij terechtkomen in een emotionele, onbeheersbare situatie waarin men geheel aan een ander is overgeleverd, waarin men in zijn eigen ogen verachtelijk is. Want als hij/zij zich om ons bekommert, raken wij verstrikt in zijn/haar vriendelijkheid, als hij/zij ons afgewezen heeft, worden wij door trots aangestoken. Evenzeer doet de toegevendheid van de liefde kwaad als de onhandelbaarheid: door toegevendheid worden wij verleid, wij binden de strijd aan met de onhandelbaarheid (wanneer liefde onhandelbaar is). Laten we daarom, ons bewust van onze zwakheid, ons rustig houden: laten wij noch onze zwakke geest blootstellen aan wijn, noch aan schoonheid, noch 10 aan vleierij, noch aan enige (andere) zaken die ons verleidelijk meeslepen.’


d. (6-8)

1 Wat Panaetius antwoordde aan degene die over de liefde een vraag stelde, dit zeg ik over alle emoties. Laten wij zoveel als wij kunnen ons van het glibberige terugtrekken: ook op het droge staan wij weinig stevig.
Op deze plaats zul jij mij confronteren met die algemene uitspraak tegen de Stoïcijnen: ‘Jullie beloven al te grote dingen, jullie schrijven al te lastige dingen voor. Wij zijn zwakke mensen; wij kunnen ons niet alles ontzeggen. Wij zullen bedroefd zijn, maar weinig; 5 wij zullen begeren, maar gematigd; wij zullen boos zijn, maar we zullen ons verzoenen.’
Jij weet, waarom wij die dingen niet kunnen? Omdat wij niet geloven dat wij ze kunnen. Integendeel, bij Hercules, het ligt anders: omdat wij van onze fouten houden, verdedigen wij ze en willen wij ze liever verontschuldigen dan verdrijven. De natuur heeft aan de mens genoeg kracht gegeven, als wij slechts die gebruiken, als wij slechts onze krachten verzamelen en deze geheel en al voor ons, zeker niet tegen ons mobiliseren. Niet willen is de oorzaak, niet kunnen wordt voorgewend. Gegroet.