DE TRANQUILLITATE ANIMI
GEBRUIK BIJ
TEGENSPOED JE VERSTAND
1 At in aliquod genus
vitae difficile incidisti
Maar jij bent op een één of ander
moeilijk punt in je leven aangekomen
et tibi ignoranti vel publica fortuna vel privata laqueum inpegit,
en aan jouw onwetend hebben de
omstandigdheden van de staat ofwel privé een strop om de nek gelegd,
quem nec solvere possis nec rumpere: cogita compeditos primo aegre ferre
onera et impedimenta crurum;
die jij noch kan losmaken noch kan
breken: weet dat mensen die in de voetboeien zijn geslagen eerst met moeiste de
lasten en belemmeringen aan hun benen dragen;
deinde, ubi non indignari illa, sed pati proposuerunt, necessitas
fortiter ferre docet, consuetudo facile.
Vervolgens, wanneer ze hebben besloten
niet meer verontwaardigd te zijn daarover maar het te accepteren, leert de
noodzaak hen ze dapper te dragen, de gewenning makkelijk.
Invenies in quolibet genere vitae oblectamenta et remissiones et
voluptates,
Je zult op ieder punt in je leven
genoegens en ontspanningen en genietingen vinden,
si volueris mala putare levia potius quam invidiosa facere.
Als je maar bereid zult zijn leed
liever te beschouwen als iets lichts dan als iets dat je met haat vult.
2 Nullo melius nomine de nobis natura meruit,
In geen enkel opzicht heeft de natuur
zich mee verdienstelijk gemaakt aans ons,
quae, cum sciret quibus aerumnis nasceremur, calamitatum mollimentum
consuetudinem invenit,
die, omdat ze weet met wat voor moeite
wij worden geboren, als verzachting voor de rampen gewnning uit heeft gevonden,
cito in familiaritatem gravissima adducens.
de zwaarste dingen snel tot iets
vertrouwds makend.
Nemo duraret, si rerum
adversarum eandem vim assiduitas haberet quam primus ictus.
Niemand zou het
volhouden, als het voortduren van de tegenspoed dezelfde kracht zou hebben als
de eerste slag.
3 Omnes cum fortuna copulati sumus: aliorum aurea catena est, laxa,
Allen zijn wij met het lot verbonden:
van sommigen is de ketting van goud slap,
aliorum arta et sordida, sed quid refert? Eadem custodia universos circumdedit
van anderen strak en vuil, maar wat
maakt het uit? Dezelfde hechtenis heeft allen omsingeld,
alligatique sunt etiam qui alligaverunt, nisi forte tu leviorem in
sinistra catenam putas.
en de vastgebondenen zijn eens diegenen
die vastgebonden hebben, tenzij jij misschien de keten aan de linkerarm als
lichter beschouwd.
Alium honores, alium opes vinciunt; quosdam nobilitas, quosdam humilitas
premit;
Eervolle functies binden de een vast,
rijkdom de ander; sommigen drukken hoge positive teneer, anderen nederige
positive.
quibusdam aliena supra caput imperia sunt, quibusdam sua;
sommigen hangen bevelen van een andere
boven het hoofd, anderen van hunzelf;
quosdam exsilia uno loco tenent, quosdam sacerdotia: omnis vita
servitium est.
Sommigen houdt ballingschappen op één
plek, anderen priesterambten: al het leven is slavernij.
4 Adsuescendum est itaque condicioni suae et quam minimum de illa
querendum
Men moet dus wennen aan zijn eigen
omstandigheid en daarover zo weinig mogelijk klagen
et, quidquid habet circa se commodi apprehendendum:
en, al het prettig wat men om zich heen
heeft, moet men gretig pakken:
nihil tam acerbum est, in quo non aequus animus solacium inveniat.
Niets is zó bitter, dat een redelijke
geest er geen troost in kan vinden.
Exiguae saepe areae in multos usus discribentis arte patuerunt,
Kleine stukjes grond hebben vaak
mogelijkheden geboden tot vele gebruiken door de kunst van de architect,
et quamvis angustum pedem dispositio fecit habitabilem.
En de indeling heeft een stukje grond,
hoe klein ook, bewoonbaar gemaakt.
Adhibe rationem difficultatibus: possunt et dura molliri et angusta
laxari
Gebruik bij moeilijkheden je verstand:
harde dingen kunnen zacht worden gemaakt en harde dingen zacht
et gravia scite ferentes minus premere.
en zware dingen kunnen
minder hard drukken bij verstandige dragers.
DE BOOG KAN NIET
ALTIJD GESPANNEN ZIJN
4 Nec in eadem intentione aequaliter retinenda mens est, sed ad iocos
devocanda.
De geest moet niet op gelijke wijze in
dezelfde spanning worden gehouden, maar moet worden weggeroepen naar de
grappen.
Cum puerulis Socrates ludere non erubescebat, et Cato vino laxabat
animum curis publicis fatigatum,
Socrates schaamde zich niet om te
spelen met kleine kinderen, en Cato ontspande met wijn zijn geest,
et Scipio triumphale illud ac militare corpus movebat ad numeros,
en Scipio liet dat triomferende
soldaten lichaam bewegen op de maat,
non molliter se infringens, ut nunc mos est etiam incessu ipso ultra
muliebrem mollitiam fluentibus,
niet op een verwijfde manier
kronkelend, zoals nu de gewoonte is voor lenigen zelfs al bij het lopen de
vrouwelijke weekheid te overtreffen,
sed ut antiqui illi viri solebant inter lusum ac festa tempora virilem
in modum tripudiare,
maar zoals de mannen van vroeger gewend
zijn tussen spel en feest tijden op een mannelijke manier een wapendans op te
voeren,
non facturi detrimentum, etiam si ab hostibus suis spectarentur.
geen schade aanrichtend, zelfs als ze
door hun vijanden worden gezien.
5 Danda est animis remissio: meliores acrioresque requieti surgent.
Aan de geest moet ontspanning worden
gegeven: ze zullen uitgerust, beter en gezonder opstaan.
Ut fertilibus agris non est imperandum - cito enim illos exhauriet
numquam intermissa fecunditas -,
Zoals vruchtbare akkers niet meoten
worden geforceerd – want een nooit onderbroken grote productie zal deze snel
uitputten -,
ita animorum impetus assiduus labor franget, vires recipient paulum
resoluti et remissi;
zo zal voortdurend werk de initiatieven
van de geest breken, maar ze zullen kracht terugkrijgen bij een beetje
ontspanning en lostlating;
nascitur ex adsiduitate
laborum animorum hebetatio quaedam et languor.
er ontstaat uit het voortduren van
arbeid een zeker afstomping en sloomheid van de geesten.
6 Nec ad hoc tanta hominum cupiditas tenderet, nisi naturalem quandam
voluptatem haberet lusus iocusque;
En niet neigt een zo groot verlangen
van de mens naar dat, als het spel en de scherts niet een zeker genot zouden
hebben;
quorum frequens usus omne animis pondus omnemque vim eripiet:
een veelvuldig gebruik daarvan zal
ieder gewicht en iedere kracht wegnemen aan de geesten:
nam et somnus refectioni necessarius est, hune tamen si per diem
noctemque continues, mors erit.
Want ook slap is nodig voor herstel,
maar als je deze altijd dag en nacht laat voortduren, zal er dood zijn.
Multum interest, remittas aliquid an solvas.
Er is veel verschil, of je iets loslaat
of oplost.
7 Legum conditores festos instituerunt dies, ut ad hilaritatem homines
publice cogerentur,
De wetgevers hebben feestdagen
ingesteld, opdat de bij het volk horende mensen gedwongen zouden worden tot
vrolijkheid,
tamquam necessarium laboribus interponentes temperamentum;
als een noodzakelijke matiging
geplaatsd tussen de inspanningen;
et magni, ut dixi, viri quidam sibi menstruas certis diebus ferias
dabant,
en, zoals ik zei, gaven sommige grote
mannen zichzelf maandelijkse vrije dagen op vaste dagen,
quidam nullum non diem
inter otium et curas dividebant.
Anderen verdeelden iedere
dag tussen vrije tijd en zorg.
VOORBEELDEN
Qualem Pollionem Asinium oratorem magnum meminimus,
Zo herinneren wij Asinius Pollio de
grote redenaar,
quem nulla res ultra decumam retinuit; ne epistulas quidem post eam
horam legebat,
Welke door geen enkele zaak na het 10e
uur werd beziggehouden; hij las zelfs brieven niet na dat uur,
ne quid novae curae nasceretur, sed totius diei lassitudinem duabus
illis horis ponebat.
Zodat niet iets van nieuwe zorg(en)
tevoorschijn zou komen, maar de vermoeidheid van de hele dag legde hij af in
die twee uur.
Quidam medio die
interiunxerunt et in postmeridianas horas aliquid levioris operae distulerunt.
Sommigen pauzeerden in het midden van
de dag en stelden dat van lichtere inspanning uit tot de uren na de middag.
Maiores quoque nostri novam relationem post horam decumam in senatu
fieri vetabant.
Ook onze voorouders verboden dat er na
het tiende uur in de senaat een voorstel werd gedaan.
Miles vigilias dividit, et nox immunis est ab expeditione redeuntium.
De soldaten verdeelden de
wacht, en de nacht is vrij voor de van de expeditie terukerenden.
8 Indulgendum est animo dandumque subinde otium, quod alimenti ac virium
loco sit.
Men moet toegeeflijk zijn
naar de geest en herhaaldelijk moet hem rust worden gegeven, die fungeert als
voedsel en energiebron.
Et in ambulationibus apertis vagandum,
En je moet veel gaan wandelen in de
open lucht,
ut caelo libero et multo spiritu augeat attollatque se animus;
zodat de geest zich door de vrije hemel
en de vele frisse lucht zich versterkt en verheft;
aliquando vectatio iterque et mutata regio vigorem dabunt, convictusque
et liberalior
potio.
Soms zullen een tocht en een reis en
een verandering van plaats kracht geven en (zo ook) een diner en overvloedig
drank.
Non numquam et usque ad ebrietatem veniendum, non ut mergat nos,
Soms moet je tot dronkenschap geraken,
niet opdat het ons onderdompelt,
sed ut deprimat; eluit enim curas et ab imo animum movet et,
maar opdat het on seen stukje naar
beneden duwt; het spoelt enige zorgen weg en,
ut morbis quibusdam, ita tristitiae medetur,
net zoals bij sommige ziekten, geneest
hij de somberheid,
Liberque non ob licentiam linguae dictus est [inventor vini],
En Liber heeft niet zijn naam gekregen
vanwegen de ongebondenheid van de tong,
sed quia liberat servitio curarum animum et adserit vegetatque
maar omdat het de geest bevrijdt van de
slavernij aan zorgen en vrijmaakt
et audaciorem in omnes conatus facit.
En kracht geeft en
stoutmoediger maakt voor alle ondernemingen.
9 Sed, ut libertatis, ita vini salubris moderatio est.
Maar, net zoals bij vrijheid, is ook
bij wijn matiging heilzaam.
Solonem Arcesilanque indulsisse vino credunt; Catoni ebrietas obiecta
est:
Men gelooft dat Solon en Arcesilas
overgaven aan de wijn, aan Cato is dronkenschap verweten:
facilius efficiet, quisquis obiecit [et], crimen honestum quam turpem
Catonem.
Wie de aanklacht heeft uitgesproken,
zal gemakkelijker de aanklacht eervol maken dan Cato schandelijk.
Sed nec saepe faciendum est, ne animus malam consuetudinem ducat,
Maar het moet niet vaak worden gedaan,
opdat de geest niet een slechte gewoonte aanneemt,
et aliquando tamen in exsultationem libertatemque extrahendus
en toch moet de geest soms worden
weggetrokken naar uitgelatenheid en uitbundigheid
tristisque sobrietas
removenda paulisper.
en moet droeve soberheid even worden
verwijderd.
10 Nam, sive Graeco
poetae credimus, 'aliquando et insanire iucundum est; Want, of wij nou een Greikse dichter geloven ‘soms is ook dwaas zijn fijn’,
sive Platoni, 'frustra poeticas fores compos sui pepulit';
hetzij Plato, ‘hij die bij zinnen is
klopt tevergeefs aan de poorten van de poëzie’;
sive Aristoteli,
'nullum magnum ingenium sine mixtura dementiae fuit':
hetzij Aristoteles, ‘geen enkel groot
talent was zonder bijmenging van waanzin’:
11 non potest grande aliquid et super ceteros loqui nisi mota mens.
Niet kan iets groots en
verheven boven de overage mensen zeggen, dan een bewogen geest.
DE IRA
RATIO VERSUS WOEDE
1. Ratio utrique
parti tempus dat, deinde aduocationem et sibi petit,
De ratio geeft allebei
de partijen de tijd, daarna vraagt zij voor zichzelf schorsing van het proces
ut excutiendae ueritati spatium habeat: ira festinat.
Opdat zij tijd heeft
voor het nauwkeurig uitzoeken van de waarheid: de woede heeft haast.
Ratio id iudicare
uult quod aequum est: ira id aequum uideri uult quod iudicauit.
De ratio wil dat
ordeel geven dat rechtvaardig is: de woede wilt dat dat rechtvaardig lijkt wat
zij als oordeel gaf.
2. Ratio nil praeter
ipsum de quo agitur spectat:
De rede kijkt naar
niets anders behalve de zaak zelf waar het over gaat:
ira uanis et extra causam obuersantibus commouetur.
de woede wordt
geprikkeld door onbenullige details en dingen die buiten de zaak staan.
Vultus illam securior, uox clarior, sermo liberior, cultus delicatior,
aduocatio ambitiosior, fauor popularis exasperant;
Een nogal
zelfverzekerd uiterlijk, een nogal luide stem, een nogal vrijmoedige manier van
spreken, een nogal elegante verzorging, een nogal ambitieuze verdediger,
populariteit bij de massa hitsen haar op;
saepe infesta patrono reum damnat; etiam si ingeritur oculis ueritas,
amat et tuetur errorem;
dikwijls veroordeelt
zij een aangeklaagde omdat ze de verdediger vijandig gezind is; zelfs als haar
de waarheid onder ogen wordt gehouden, koestert ze en neemt ze in bescherming
haar dwaling.
coargui non uult, et in male coeptis honestior illi pertinacia uidetur
quam paenitentia.
Zij wil niet van haar ongelijk
overtuigd worden, en in verkeerd aangepakte zaken is voor haar de koppigheid
eervoller dan spijt.
EEN VOORBEELD
3. Cn. Piso fuit memoria nostra uir a multis
uitiis integer, sed prauus et cui placebat pro constantia rigor.
Gnaeus Piso was in
onze herinnering een man vrij van vele fouten, maar met een verkeerd karakter
en die starheid plaatste boven vastberadenheid.
Is cum
iratus duci iussisset eum qui ex commeatu sine commilitone redierat,
Hij, toen hij bevel
had gegeven hem terecht te stellen, die uit verlof zonder z’n kameraad was
teruggekeerd,
quasi interfecisset quem non exhibebat, roganti
tempus aliquid ad conquirendum non dedit.
Alsof hij (hem) had
gedood, die hij niet kon tonen, gaf hem niet de gevraagde tijd om de ander op
te sporen.
Damnatus extra uallum productus est et iam
ceruicem porrigebat, cum subito apparuit ille commilito qui occisus uidebatur.
Veroordeeld is hij
buiten de wal gebracht en hij strekte zijn nek al uit, Toen plotseling die
kameraad verscheen, die gedood scheen te zijn.
4. Tunc centurio supplicio praepositus condere
gladium speculatorem iubet,
Toen gaf de centurio,
die aan het hoofd van de executie stond, het bevel aan de beul om zijn zwaard
op te Bergen.
damnatum ad Pisonem reducit redditurus Pisoni
innocentiam; nam militi fortuna reddiderat.
Hij bracht de
veroordeelde terug naar bij Piso om Piso zijn onschuld terug te geven; want het
lot had deze aan de soldaat teruggegeven.
Ingenti
concursu deducuntur complexi alter alterum cum magno gaudio castrorum
commilitones.
In een gewelidge
oploop warden de vrienden meegevoerd van het legerkamp, de één de ander
omhelzend met grote vreugde.
Conscendit tribunal furens Piso ac iubet duci
utrumque,
Piso beklom zijn
zitplaats razend en hij gaf het bevel beiden terecht te stellen,
et eum militem qui non occiderat et eum qui non
perierat.
Én de soldaat die niet
had gedood en hij die niet was dood gegaan.
5. Quid hoc indignius? quia unus innocens
apparuerat, duo peribant.
Wat is er meer
onwaardig dan dit? Omdat één onschuldig was gebleken, gingen er twee dood.
Piso adiecit et tertium; nam ipsum centurionem
qui damnatum reduxerat duci iussit.
Piso voegde ere en
derde bij; hij bevel dat de centurio zelf, die de veroordeelde had
teruggebracht, werd terechtgesteld.
Constituti sunt in eodem illo loco perituri tres
ob unius innocentiam.
Drie zijn op diezelfde
plaats neergezet om ten onder te gaan om de onschuld van één.
6. O quam sollers est iracundia ad fingendas
causas furoris!
O hoe slim is de woede
bij het bedenken van oorzaken tot razernij!
'Te' inquit 'duci iubeo, quia damnatus es; te,
quia causa damnationis commilitoni fuisti;
‘Jij’ zei hij ‘beveel
ik om terecht te stellen, omdat je veroordeeld bent; jij, omdat je de oorzaak
was van de veroordeling van je kameraad;
te, quia iussus occidere imperatori non
paruisti.'
Jij, omdat je hoewel
je was bevolen te doden je niet gehoorzaamde aan je bevelhebber.’
Excogitauit quemadmodum tria crimina faceret,
quia nullum inuenerat.
Hij dacht uit hoe hij
drie misdaden kon doen, omdat hij er geen kon vinden.
VERGISSEN IS MENSELIJK
1. Illud potius cogitabis, non esse irascendum
erroribus.
Jij zult liever dit bedenken, dat er
niet boos geworden moet worden op fouten.
Quid enim si quis irascatur in tenebris parum
uestigia certa ponentibus?
Want wat als iemand
boos zou worden op in het donker weinig zekere stappen zettenden?
Quid si quis surdis imperia non exaudientibus?
Wat als iemand boos
zou worden op doven, de bevelen niet horenden?
Quid si pueris, quod neglecto dispectu
officiorum ad lusus et ineptos aequalium iocos spectent?
Wat als iemand boos
zou worden op kinderen, omdat ze het nakomen van de plichten genegeerd hebbend,
kijken naar spel en dwaze grappen?
Quid si illis irasci uelis qui aegrotant senescunt
fatigantur?
Wat als je boos wilt
worden op hen die ziek zijn, oud worden, vermoeid raken?
Inter cetera mortalitatis
incommoda et hoc est, caligo mentium nec tantum necessitas errandi sed errorum
amor.
Tussen de overage
ongemakken van de sterfelijkheid is ook dit, de verduistering van de geest en
niet slechts de noodzaak van fouten maar ook de liefde voor fouten.
2. Ne singulis irascaris, uniuersis ignoscendum
est, generi humano uenia tribuenda est.
Opdat je niet boos
wordt op één, moet je iedereen vergeven, moet er vergiffenis worden verschaft
aan het menselijk geslacht.
Si irasceris iuuenibus senibusque quod peccant,
irascere infantibus: peccaturi sunt.
Als jij wordt op
jongeren en ouderen omdat ze fouten maken, wordt dan ook boos op kinderen: zij
zullen ook fouten maken.
Numquis
irascitur pueris, quorum aetas nondum nouit rerum discrimina?
Je wordt toch niet
boos op jongens, van wie de leeftijd nog geen onderscheid kan maken tussen
dingen?
maior est excusatio et iustior hominem esse quam
puerum.
Het zijn van een mens
is een groter en rechtvaardiger excuus dan (het zijn van) een kind.
3. Hac condicione nati sumus, animalia obnoxia
non paucioribus animi quam corporis morbis,
In deze
omstandigdheden zijn wij geboren, levende wezens blootgesteld aan niet minder
ziektes van de geest dan van het lichaam,
non quidem obtusa nec tarda, sed acumine nostro
male utentia,
weliswaar niet
afgestompt noch langzaam, maar onze scherpzinnigheid slecht gebruikend,
alter alteri uitiorum exempla: quisquis sequitur
priores male iter ingressos,
de éen voor de ander
voorbeelden van fouten: al wie diegenen volgt die eerder de verkeerde weg
insloegen,
quidni habeat excusationem, cum publica uia
errauerit?
Waarom zou hij niet
een excuus hebben, omdat hij is afgedwaald op de algemene weg?
4. In singulos seueritas imperatoris
destringitur, at necessaria uenia est ubi totus deseruit exercitus.
Tegen afzonderlijke
personen wordt de strengheid van de bevelhebber getrokken, maar vergiffenis is
noodzakelijk zodra als het hele leger gedeserteerd heeft.
Quid tollit iram sapientis? turba peccantium.
Wat neem de woede van
de wijze weg? De menigte die fouten maakt.
Intellegit quam et iniquum sit et periculosum
irasci publico uitio.
Hij begrijpt hoe onredelijk en gevaarlijk
het is boos te worden om fouten die iedereen maakt.
HERACLITUS EN DEMOCRITUS
5. Heraclitus quotiens
prodierat et tantum circa se male uiuentium,
Zo vaak als Heraclitus naar buiten was
gekomen en hij om zich heen zoveel slecht levenden,
immo male pereuntium uiderat, flebat, miserebatur omnium qui sibi laeti
felicesque occurrebant,
ja zelfs slecht ten onder gaanden
gezien, huilde hij, hij had medelijden met allen die hem blij en gelukkig
tegemoet kwamen,
miti animo, sed nimis inbecillo: et ipse inter
deplorandos erat.
Een man met een vriendelijke ziel, maar
te zwak: en zelf was hij tussen de beklagenswaardigen.
Democritum contra aiunt numquam sine risu in publico fuisse;
Ze zeggen daarentegen dat Democritus
nooit zonder lacht in het openbaar verscheen;
adeo nihil illi
uidebatur serium eorum quae serio gerebantur.
Zozeer scheen niets aan het serieus van
dat wat serieus wordt verricht.
Vbi istic irae locus est? aut ridenda omnia aut flenda sunt.
Waar is daar plaats voor woede? Alles
is of om te lachen of om te huilen.
DE SAPIENS
6. Non irascetur sapiens
peccantibus. Quare?
Een wijze wordt niet boos op fouten
makenden. Waarom?
quia scit neminem nasci
sapientem sed fieri, scit paucissimos omni aeuo sapientis euadere,
omdat hij weet dat niemand wijs wordt
geboren maar wordt, hij weet dat in elk tijdperk zeer weinigen zich ontwikkelen
tot wijzen,
quia condicionem
humanae uitae perspectam habet;
Omdat hij de situatie van het
menselijke leven heeft doorzien;
nemo autem naturae
sanus irascitur.
en echter niemand wordt boos op de
natuur.
Quid enim si mirari uelit non in siluestribus
dumis poma pendere?
Watn wat als iemand zich zou willen
verwonderen over dat er in het kreupelhout in het bos geen appels hangen?
Quid si miretur spineta sentesque non utili aliqua fruge conpleri?
Wat als ieamnd zich erover zou
verwonderen dat de doornbossen en de doornstruiken niet gevuld worden met één
of andere nuttige vrucht?
Nemo irascitur ubi
uitium natura defendit.
Niemand wordt boos als de natuur een
gebrek verdedigt.
7. Placidus itaque sapiens et aequus erroribus, non hostis sed corrector
peccantium,
Kalm en evenwichtig tegenover fouten,
niet een vijand maar een verbeteraar van fouten,
hoc cotidie procedit animo: 'multi mihi occurrent uino dediti, multi
libidinosi, multi ingrati, multi auari, multi furiis ambitionis agitati.'
Gaat de wijze elke dat naar buiten met
de geestinstelling: ‘velen zullen mij tegemoetkomen vandaag verslaafd aan wijn,
velen wellustig, velen ondankbaar, velen gierig, velenopgejaagd door de
razernij van eerzucht.
Omnia ista tam propitius aspiciet quam aegros suos medicus.
Naar al die dingen zal hij net zo
welwillend kijken al seen arts naar zijn zieken.
8. Numquid ille cuius
nauigium multam undique laxatis conpagibus aquam trahit nautis ipsique nauigio
irascitur?
Toch niet wordt hij, van wie het schip
veel water maakt omdat de verbindingen aan alle kanten losgeraakt zijn, boos op
de zeelieden en het schip zelf?
occurrit potius et aliam excludit undam, aliam egerit, manifesta foramina
praecludit,
hij snelt eerder toe en houdt de ene
golf buiten, de andere schept hij eruit, duidelijk zichtbare gaten sluit hij
af,
latentibus et ex occulto sentinam ducentibus labore continuo resistit,
verborgen (gaten) en (gaten) die uit
het zicht water binnenlaten bestrijdt hij met onafgebroken inspanning,
nec ideo intermittit quia quantum exhaustum est subnascitur.
En hij onderbreekt daarom niet omdat
zoveel als er uitgeschept is weer binnendringt.
Lento adiutorio opus est contra mala continua et fecunda, non ut
desinant, sed ne uincant.
Aanhoudende hulp is nodig tegen het
aanhoudende en voortwoekerende kwaad, niet opdat het ophoudt, maar opdat het
niet overwint.
DAGELIJKS
ZELFONDERZOEK
Alle zintuigen moeten geheel gebracht worden tot
standvastigheid/ van nature zijn zij (al) veel verdragend,
als de geest (maar) zou ophouden hen te bederven, die
(geest) moet dagelijks tot rekenschap
afleggen geroepen worden. Sextius deed steeds dit (het
volgende) dat hij, wanneer de dag afgelopen was,
wanneer hij zich (dan) teruggetrokken had voor de
nachtelijke rust, zijn eigen geest ondervroeg:
"welk kwaad heb jij vandaag genezen? Aan
welkefout heb je weerstand geboden? In welk opzicht
ben je beter?
Die woede zal ophouden en gematigder zijn, die
weet/zal weten dat hij dagelijks voor de de rechter
moet komen. Is er dus iets mooiers dan deze gewoonte
van het onderzoeken van de hele dag? Hoedanig volgt
die slaap na het onderzoek van zichzelf,
hoe rustig, hoe diep en vrij, wanneer de geest ofwel
geprezen is
ofwel gewaarschuwd en als onderzoeker van zichzelf en
zedenrechter in afzondering heeft kennis genomen van
van zijn eigen zeden.
Ik gebruik deze mogelijkheid (ook) en bepleit
dagelijks mijn zaak bij mezelf. Wanneer het licht
uit het zicht weggenomen is en mijn vrouw, die al op
de hoogte is van mijn gewoonte, tot rust gekomen is,
onderoek ik nauwkeurig mijn hee dag en overdenk ik
weer mijn daden en woorden, niets verberg ik zelf
voor mij, niets sla ik over. Waarom immers zou/moet ik
iets van mijn vergissingen
vrezen, omdat ik kan zeggen: "zie dat je dat niet
meer doet, nu
vergeef ik jou.
In die discussie heb je te strijdlustig
gesproken:twist later niet
met onervarenen, zij willen niet leren die nooit
hebben geleerd. Die heb jij vrijmoediger
gewaarschuwd dan je moest, en zo heb jij (hem) niet
verbeterd maar beledigd: voor de rest
let erop dat/of niet alleen waar is wat je zegt maar
ook of degene tegen wie
het gezegd wordt de waarheid kan verdragen: de goede
verheugt zich gewaarschuwd te worden, juist de slechtsten
verdragen de
verbetraar op zeer ruwe wijze.
AD HELVIAM MATREM DE CONSOLATIONE
Goed heeft Marcellus dus zijn ballingschap verdragen
en niets in zijn geest
heeft de verandering van plaats veranderd, hoewel
armoede volgde op die (vernadering van plaats); (maar)
dat daarin niets kwaads schuilt, begrijpt een ieder
die/mits hij nog niet terchtgekomen is in de waanzin van de alles
vernietigende hebzucht en weeldezucht. Hoe weinig is
immers
dat wat voor de bescherming/ het levensonderhoud van
de mens noodzakelijk is! En aan wie kan dit ontbreken,
die (alleen) maar een beetje/enige deugd heeft?
Wat mij althans betreft, ik begrijp dat ik geen
rijkdom(men), maar
bezigheden/beslommeringen verloren heb. Van het
lichaam zijn de verlangens gering: het wil dat de koude
verdreven wordt, (het wil) met voedingsmiddelen de
honger en de dorst stillen; alwat extra
begeerd wordt moeizaam voor verkeerde dingen, niet
voor behoeftes nagejaagd. Het is niet noodzakelijk de hele/elke
diepte (van de zee) te doorzoeken noch de maag te
overladen door de slachting van dieren noch
om schaaldieren uit een onbekende kust van een heel
verre zee uit te graven:mogen de goden en godinnen hen te gronde
richten van wie de weeldezucht de grenzen van ons zo
benijdenswaardige rijk overschrijdt!
Ze willen dat verder dan de Phasis dat gevangen wordt,
wat een ambitieuze keuken tot stand moet brengen, en niet
wekt het weerzin om van de Parthen, van wie wij nog
geen genoegdoening hebben gekregen, vogels te vragen.
Van alle kanten voeren zij alles aan voor de keel die
walgt van het bekende: dat, wat zo is dat een
door de lekkernijen verslapte maag het nauwelijks
verdraagt, wordt aangevoerd van het uiteinde van de oceaan: ze braken
om te eten, ze eten om te braken, en maaltijden die ze
over de hele wereld bijeenzoeken worden zelfs niet
waardig bevonden om verteerd te worden. Als iemand die
dingen minacht, wat schaadt de armoede
hem dan? Als iemand die wel begeert, bevoordeelt de
armoede hem zelfs, immers ongewild
wordt hij genezen en, zelfs als hij die geneesmiddelen
(=armoed) niet gedwongen (in)neemt, is hij intussen zeker, zolang als
hij (die delicatessen) niet kan verkrijgen, gelijk aan
degene die die dingen niet wil.
Gaius Caesar [Augustus], die de natuur mij toeschijnt
ter wereld gebracht te hebben
om te laten zien wat de grootste gebreken in de
hoogste postie vermogen (waartoe ....in staat zijn), heeft
op één dag voor 10 miljoen sestertiën gedineerd; en
hoewel hierbij geholpen door het vernuft van allen,
vond hij toch nauwelijks (een manier) hoe de
belastingen van drie provincies (gemaakt) konden worden tot één
maaltijd.
O beklagenswaardigen, wier gehemelte niet, tenzij door
kostbare spijzen,
geprikkeld wordt! Kostbaar maakt (deze spijzen) echter
niet een uitstekende smaak of een of andere zoetheid/aangenaamheid
voor de keel maar de zeldzaamheid en de moeilijkheid
van het klaarmaken. In het andere geval, als het hen
zou behagen/ zij zouden willen terug (te) keren naar
een gezonde geest, waarom zijn (dan) zoveel (kunst)middelen nodig,
die de maag dienen? Waarom (zijn) handelswaren
(nodig)? Waarom de vernietiging van bossen? Waarom
het doorzoeken van de diepte (van de zee)? Overal
liggen voedingsmiddelen, die de natuur
op alle plaatsen verspreid heeft neergelegd; maar aan
deze zaken gaan zij als blinden voorbij en
zwerven zij door alle streken, stkene zeeën over en,
hoewel zij de honger voor een kleine (prijs)
kunnen stillen, wekken zij hem (de honger) op voor een
hoge prijs.
Ik zou willen zeggen/vragen: "waarom laten jullie
schepen uitvaren? Waarom bewapenen jullie je handen
zowel tegen wilde dieren als tegen mensen? Waarom
rennen jullie met zo groot lawaai alle kanten uit?
Waarom stapelen jullie rijkdommen op rijkdommen?
Willen jullie niet overdenken hoe kleine
lichamen jullie hebben? Het is toch (zeker) waanzin en
de grootste dwaling van de geest,
veel te begeren, hoewel je (maar) zo weinig kan
bevatten? Ook al vermeerderen jullie dus jullie vermopgens,
(ook al) breiden jullie de grenzen uit, toch zullen
jullie nooit jullie lichamen groter maken. Hoewel de handel goed is gegaan,
de krijgstocht veel heeft opgebracht, hoewel/wanneer
de van alle kanten opgespoorde spijzen (bij jullie) zijn samengekomen,
zullen jullie geen (ruimte) hebben om daar die
voorraden van jullie op te bergen.
Waarom zoeken jullie zovele dingen bijeen? Natuurlijk
omdat onze voorouders, wier deugd
ook nu nog onze fouten ondesteunt, ongelukkig waren,
die voor zich(zelf) met eigen hand
voedsel klaarmaakten, voor wie de grond de
legerstede/het bed was, wier huizen/daken nog niet
straalden van goud, wier tempels nog niet niet van
edelstenen schitterden; dus werd er toen
vroom/eerbiedig gezworen bij goden van terracotta: zij
die hen hadden aangeroepen, gingen terug naar de vijand
(van plan) om te sterven, opdat zij hun niet zouden
breken.
Natuurlijk leefde die dictator van ons minder
gelukkig, die de gezanten van de Samnieten
aanhoorde toen hij het zeer goedkope voedsel op de
haard zelf met eigen hand omkeerde/roerde -- die (hand)
waarmee hij al dikwijls een vijand had doorboord en
een laurierkrans op de schoot van Iuppiter Capitolinus
had gelegd -- (minder gelukkig) dan Apicius in onze
tijd/herinnering leefde, die in deze stad
waaruit eens de filosofen als (waren zij) als
bedervers van de jeugd bevolen zijn weg te gaan,
terwijl hij de wetenschap van de keuken onderwees met
zjn leer zijn tijdperk/eeuw bedorven/aangestoken heeft.
Diens einde te kennen, is de moeite waard. Toen hij honderd
miljoen sestertiën verspild had aan z’n keuken, toen hij zovele schenkingen van
vorsten en een enorm belastingkapitaal van het Capitool in herhaaldelijke
braspartijen verkwist had, toen heeft hij voor het eerst, overweldigd door zijn
schuld, noodgedwongen zijn rekeningen opgemaakt: hij berekende dat er voor hem
tien miljoen sestertiën over zouden schieten en heeft, alsof hij in de ergste
honger zou leven als hij had geleefd van tien miljoen sestertiën, met vergif
een einde aan zijn leven gemaakt. Wat een grote weelde bezat (hij) voor wie
tien miljoen sestertiën armoede was/betekende.
Ga nu en bedenk dat de hoeveelheid geld er toe doet, niet je
mentaliteit. Iemand vreesde tien miljoen sestertiën en, wat anderen nastreven
door een wens, ontvluchtte hij door vergif. Maar voor die man met een zo
slechte mentaliteit was zijn laatste drankje het meest heilzaam: op dat moment
at hij en dronk hij giffen, toen hij zich niet alleen vermaakte met enorme
maaltijden maar er ook prat op ging, toen hij pronkte met zijn fouten, toen hij
zijn medeburgers richtte op zijn zucht naar weelde, toen hij de jeugd, ook
zonder slechte voorbeelden op zichzelf al beïnvloedbaar, verleidde tot het
nadoen van hemzelf. Deze dingen gebeuren hen die hun rijkdom niet richten op de
rede, waarvan de grenzen vast zijn, maar op een verdorven levenswijze, waarvan
het oordeel oneindig en onbegrijpelijk is. Voor begeerte is niets voldoende,
voor de natuur is zelfs te weinig voldoende. Dus de armoede van een balling
heeft geen enkel ongemak; want geen enkele ballingschap is zo behoeftig, dat
hij niet overvloedig vruchtbaar is voor het voeden van een mens.
De clementia
Een voorbeeld uit eigen familie
Hoc
quam verum sit, admonere te exemplo domestico volo.
Hoe
dit waar is, daarop wil ik jou wijzen met een voorbeeld uit je familie.
Divus
Augustus fuit mitis princeps,
De
vergoddelijkte Augustis was een milde keizer,
si
quis illum a principatu suo aestimare incipiat;
als
iemand zou beginnen hem te beoordelen vanaf zijn principaat.
in
communi quidem republica, gladium movit.
maar
toen de staat nog een republiek (was), bewoog hij het zwaart.
Cum
hoc aetatis esset, quod tu nunc es, duodevicensimum egressus annum,
Toen
hij van die leeftijd was, die jij nu bent, uit het achtiende jaar,
iam
pugiones in sinum amicorum absconderat,
had
hij al dolken in de borst van zijn vrienden verborgen,
iam
insidiis M. Antonii consulis latus petierat,
had
hij al door een hinderlaag een moordaanslag beraamd op de consul M Antonius,
iam
fuerat collega proscriptionis.
was
hij al collega geweest bij de proscriptie.
Sed
cum annum quadragensimum transisset et in Gallia moraretur,
Maar
toen hij het veertigste jaar gepasseerd was en in Gallie verbleef,
delatum
est ad eum indicium L. Cinnam, stolidi ingenii virum,
is
hem het bericht gebracht dat L. Cinna, een man met een bot karakter,
insidias
ei struere;
een
hinderlaag voor hem beraamde;
dictum
est et ubi et quando et quemadrmodum adgredi vellet;
er
werd verteld zowel waar en wanneer en op
welke manier hij wilde aanvallen;
unus
ex consciis deferebat.
een
uit de medeplichtigen berichtte dit.
Constituit
se ab eo cindicare et consilium amicorum advocari iussit
Hij
besloot wraak op hem te nemen en beval dat er een raad van vrienden bijeen werd
geroepen.
Nachtelijke twijfels
Nox
illi inquieta erat, cum cogitaret adulescentem nobilem,
De
nacht was onrustig voor hem, daar hij bedacht dat een jonge man van adel,
hoc
detracto integrum, Cn. Pompei neoptem, damnandum;
afgezien
van dit rechtgeschapen, een kleinzoon van Cn. Pompei, veroordeeld moest worden;
iam
(se) unum hominem occidere non posse, cum M Antonio proscriptionis edictum
Dat
hij nu niet in staat was een man te doden, hoewel hij aan M. Antonio de
proscriptie lijst
inter
cenam dictasset.
tijdens
de maaltijd had gedicteerd.
‘Quid
ergo? Ego percussorem meum securu ambulare patiar me sollicito?
‘Wat
nu? Moet ik dulden dat mijn moordenaar onbezorgd rondwandelt terwijl ik me
zorgen maak?
Ergo
non dabit poenas, qui tot civilibus bellis frustra petitu caput,
Zal
hij dus niet gestraft worden, die besluit
om een persoon in zoveel burgeroorlogen aangevallen
tot
navalibus, tot pedestribus proeliis incolume, postquam terra marique pax parata
est,
zoveel
zeeslagen, zoveel veldslagen ongedeerd, nadat op land en op zee vrede is
berijkt,
non
occidere constituat, sed immolare?’
niet
te doden, maar te offeren?’
(nam
sacrificantem placuerat adoriri)
want
het behaagde hem (Cinna) tijdens het offeren aan te vallen)
Rursus
silentio interposito maiore multo voce sibi qum Cinnae irascebatur:
Dan
weer werd hij, na een stilte te hebben ingelast, met veel luidere stem boos
tegen zichzelf dan tegen Cinna:
‘Quid
vivis si perire te tam multorum interest? Quis finis erit suppliciorum? Quis
sanguinis?
‘waarom
leef je als het in het belang is van zovelen dat je sterft? Wat zal het einde
zijn van je straffen? Wat van het bloedvergieten?
Ego
sum nobilibus adulescentulis expositum caput in quod mucrones acuant;
Ik
ben voor de jongemannetjes van adel een hoofd dat is blootgesteld om de messen
op te slijpen;
non
est tanti vita, si, ut ego non peream, tam multa perdenda sunt.’
niet
is zoveel het leven, als, opdat ik niet tegronde ga, zo vele te gronden moeten
worden gericht.’
Livia doorbreekt de twijfel
Interpellavit
tandem illum Livia uxor et: ‘Admittis’ inquit ‘muliebre consilium?
Eindelijk
onderbrak zijn vrouw Livia hem en: ‘laat je toe’ zei ze ‘een advies van je
vrouw?’
Fac,
quod medici solent, qui, ubi usitata remedia non procedunt temptant
Doe,
wat de medici gewoon zijn, die, wanneer de gebruikelijke medicijnen niet
helpen,
contraria.
Severitate nihil adhuc profecisti;
het
tegenovergestelde proberen. Met strengheid heb je tot nu toe niets bereikt;
Salvidienum
Lepidus secutus est,
na
Salvidienus kwam Lepidus,
Lepidum
Murena, Murenam Caepio, Caepionem Egnatius, ut alios taceam,
na
Lepidus Murena, na Murena Caepia, na Caepio Egnatius, om van anderen te zwijgen
quos
tantum ausos pudet. Nunc tempta quomodo tibi cedat clementia;
over
wie ik mij schaam dat zoiets ergs gedurft hebben. Nu probeer hoe mildheid voor
jou uitpakt;
ignosce
L. Cinnae. Depressus est; iam nocere tibi non potest, prodesse famae tua
potest.’
vergeef
L. Cinnae. Hij is betrapt; hij kan je geen schade meer brengen, hij kan wel van
voordeel zijn’
Cinna ontboden
Gavisus
sibi quod advocatum invenerat,
zich
verheugend bij zichzelf dat hij een adviseur had gevonden,
uxori
quidem gratias egit, renuntiari autem
extemplo amicis
bracht
hij zijn vrouw dank, maar hij beval
direct dat zijn vrienden,
quos
in consilium rogaverat, imperavit et
Cinnam unum ad se arcessit
die
hij voor de vergadering had gevraagd, werden afgezegd en ontbood Cinna alleen bij zich
dimissisque omnibus e cubiculo cum alteram Cinnae
poni cathedram iussisset:
nadat
hij allen uit het slaapvertrek had weggestuurd, nadat hij een andere stoel voor
Cinna had laten neerzetten
‘Hoc’
inquit ‘primum a te peto, ne me loquentem interpelles,
‘Dit’
zei hij ‘vraag ik aan jou als eerste, dat je mij niet terwijl ik spreek in de
reden valt,
ne
medio sermone meo proclames; dabitur tibi loquendi liberum templus.
dat
je niet midden in mijn betoog protesteert; aan jou zal onbeperkte tijd worden
gegeven om te spreken.
Ego
te, Cinna, cum in hostium castris invenissem non factum tantum mihi inimicum
Ik
heb jou, Cinna, toen ik jou in het kamp van de vijand had gevondden, niet
alleen geworden tot een vijand van mij,
sed
natum, servavi, patrimonium tibi omne concessi.
maar
geboren, gespaard, jouw hele vermogen heb ik je gelaten.
Hodie
tam elix et tam dives et ut victo victores invideant.
Vandaag
ben jij zo welvarend en zo rijk dat overwinnaars op jou de overwonnene jaloers
zijn.
Sacerdotium
tibi petenti praeteritis compluribus, quirum parentes mecum militaverant,
Een
priesterschap heb ik aan jou, toen je daarom vroeg, gegeven, waarbij ik verschillende mensen heb overgeslagen, wier
oudrs met mij hadden gestreden;
dedi; cum sic de te meruerim,
occidere me constituisti.’
hoewel
ik mij zo jegejs jou verdienstelijk heb gemaakt, heb jij besloten mij te
doden.’
Cum
ad hanc vocem exclamasset procul hanc ab se abesse dementiam:
Toen
hij bij dit woord had uitgeroepen dat deze dwaasheid ver van hem was:
‘Non
praestas’ inquit ‘fidem, Cinna; convenerat ne interloquereris.
‘je
houdt je woord niet, Cinna’ zei hij ‘er was afgesproken dat je (mij) niet in de
rede zou vallen.
Occidere,
inquam, me paras’; adiecit locum, socios, diem, ordinem insidiarum,
Om
mij te dooden, zei ik, maak jij je klaar’; hij voegde eraan toe de plaats, de
bondgenoten, de dag, de opzet van de hinderlaag,
cui
commissum esset ferrum.
en
aan wie het ijzer (de uitvoering van de moord) was toevertrouwd.
Et
cum defixum videret nec ex convetione iam sed ex consicientia tacentem:
En
toen hij zag dat hij als aan de grond genageld was en niet meer vanwege de
afspraak, maar vanwege zijn geweten zweeg, zei hij:
‘Quo’
inquit ‘hoc animo facis? Ut ipse sis
princeps?
‘met
welke bedoeling’ zei hij ‘doe jij
dit? Om zelf keizer te zijn?
Male
mehercules cum populo Romano agitur si tibi ad imperandum nihil praeter me
obstat.
Het
is bij hercules slecht gesteld met het Romeinse volk, als aan jou om kijzer te
zijn niets in de weg staat behalve ik.
Domum
tueri tuam non potes, nuper libertini
hominis gratia in privato iudicio superatus es;
Je
eigen huis kun je niet beschermen,
onlangs ben jij door de invloed van een vrijgelatene overwonnen in een prive
proces.
adeo
nihil acilius potes quam contra Caesarem advocare.
blijkbaar
kun jij niets eenvoudigers dan tegen Caesar samenzweren.
Cedo,
si spes tuas solus impedio.
Ik
treed terug, als ik als enige jouw hoop belemmer.
Paulusne
teet Fabius Maximus et Cossi et Servilii ferent tantumque agmen nobilium
Zullen
Paulus en Fabius Maximus en Cossi en de servilii jou dulden en zo grote groep
edelen,
non
inania nomina praeferentium sed eorum qui imaginibus suis decori sint?’
niet
pronkend met lege namen, maar zodanig dat ze hun voorouderportretten tot sier
zijn?’
Mildheid loont
Ne
totam eius orationem repetendo magnam partem columinis occupem
Opdat
ik niet door zijn gehele betoog te herhalen een groot deel van dit boek in
beslag neem
(diutius
enim quam duabus horis locutum esse constat, cum hanc poenam qua sola erat
contentus futurus extenderet),
het
staat namelijk vast dat hij langer dan twee uur heeft gesproken, omdat hij deze
straf, waarmee hij als enige tevreden zou zijn, rekte
‘vitam’
inquit ‘tibi, Cinna, interum do, prius hosti, nunc insidiatori ac parricidae.
‘het
leven’ zei hij ‘aan jou, Cinna, geef ik jou voor de tweede keer, vroeger als
vijand, nu als belager en moordenaar.
Ex
hodierno die inter nos amicitia incipiat; contendamus utrum ego meliore fide
Laat
vanaf vandaag de dag tussen ons vriendschap beginnen; laten we wedijveren of ik
met een beter vertrouwen
tibi
vitam dederim an tu debeas.’
aan
jou leven heb geschonken of dat jij het aan mij te danken hebt.’
Post
hoc detulit ultro consulatum questus quod non auderet petere.
Na
dit bood hij hem uit eigen beweging het consulaat aan, zich erover beklagend
dat hij het niet durfde te vragen.
Admicissimum
fidelissimumque habuit, heres solus illi fuit.
Hij
had in hem een zeer trouwe vriend, hij als enige zou voor hem erfgenaam zijn.
Nullis
amplius insidiis ab ulo petitus est.
Verder
is hij door geen ene hinderlaag door wie dan ook beklaagd.
EPISTULAE AD LUCILIUM
ADEL VAN GEEST
[1] Iterum tu mihi te pusillum facis et dicis malignius tecum
egisse naturam prius,
Weer maak jij je
nietig naar mij en je zegt dat eerste de natuur je nogal boosaardig behandeld,
deinde fortunam, cum possis
eximere te vulgo et ad felicitatem hominum maximam emergere.
vervolgens het lot,
hoewel je je kunt afzonderen van het volk en opstijgen tot het grootste
menselijk geluk.
Si quid est aliud in
philosophia boni, hoc est, quod stemma non inspicit;
Al ser iets goed is in
de filosofie, is dat, dat zij niet kijkt naar de stamboom;
omnes, si ad originem primam
revocantur, a dis sunt.
Allen, als ze terug
worden gevoerd naar het eerste begin, zijn van de goden.
[2] Eques Romanus es, et ad
hunc ordinem tua te perduxit industria;
Jij bent een Romeinse
ridder, en tot deze stand heft jouw ijver je gebracht,
at mehercules multis quattuordecim
clausa sunt, non omnes curia admittit,
maar waarachtig, voor
velen zijn de eerste veertien rijen afgesloten, het senaatsgebouw laat niet
iedereen toe,
castra quoque quos ad laborem
et periculum recipiant fastidiose legunt:
ook het kamp kiest
nauwkeurig wie ze aannemen voor het werk en het gevaarlijke:
bona mens omnibus patet,
omnes ad hoc sumus nobiles.
Een geode geest is
bereikbaar voor allen, wat dit betreft zijn wij allen van adel.
Nec reicit quemquam
philosophia nec eligit: omnibus lucet.
De filosofie nog wijst
iemand nog kiest iemand uit: ze schittert voor iedereen.
[3] Patricius Socrates non
fuit; Cleanthes aquam traxit et rigando horto locavit manus;
Socrates was geen
Patriciër; Cleanthes schpete water en verhuurde zijn handen voor het bevloeien
van de tuin.
Platonem non accepit nobilem
philosophia sed fecit: quid est quare desperes his te posse fieri parem?
De filosofie
accepteerde Platon niet omdat hij van adel was, maar heeft hem gemaakt: Wat is
waarom jij wanhoopt gelijk aan hem te kunnen worden?
Omnes hi maiores tui sunt, si
te illis geris dignum;
Al dezen zijn jouw
voorouders, als jij je waardig aan hen betoont;
geres autem, si hoc protinus
tibi ipse persuaseris, a nullo te nobilitate superari.
Jij zult je echter zo
gedragen, als jij jezelf er onmiddellijk van overtuigd dat jij in
voortreffelijkheid door niemand wordt overtroffen.
[4] Omnibus nobis totidem
ante nos sunt; nullius non origo ultra memoriam iacet.
Voor ons allen zijn
net zoveel vooraf gegaan: voor iedereen ligt de oorsprong verder dan het
geheugen.
Platon ait neminem regem non ex servis esse oriundum, neminem
non servum ex regibus.
Plato zegt dat geen
enkel rijk niet van slaven afstamt, geen enkele slaaf niet van koningen.
Omnia ista longa varietas
miscuit et sursum deorsum fortuna versavit.
Lange afwisseling heft
al dat gemengd en het lot heft het voortdurend op en neer laten bewegen.
[5] Quis est generosus? ad
virtutem bene a natura compositus.
Wie is edel? Degene
die door de natuur goed samengesteld is voor voortreffelijkheid.
Hoc unum intuendum est:
alioquin si ad vetera revocas, nemo non inde est ante quod nihil est.
Dit moet alleen
bekeken worden: anders als je terugvoert naar vroeger, is iedereen uit die tijd
dat er niets was.
A primo mundi ortu usque in
hoc tempus perduxit nos ex splendidis sordidisque alternata series.
Vanaf het eerste begin
van de wereld heft een afwisselende reeks voorvaderen bestaande uit roemrijken
en onbeduidenden ons geleid tot aan deze tijd.
Non facit nobilem atrium plenum
fumosis imaginibus;
Niet een atrium gevuld
met berookte voorouder portretten maakt iemand edel;
nemo in nostram gloriam vixit
nec quod ante nos fuit nostrum est:
niemand leeft voor de
glorie van ons en dat voor ons was is niet van ons:
animus facit nobilem, cui ex
quacumque condicione supra fortunam licet surgere.
De geest maakt edel,
de geest die zich uit welke situatie dan ook boven zijn lot kan verheffen.
[6] Puta itaque te non
equitem Romanum esse sed libertinum:
Stel je dus voor dat
je geen Romeins ridder bent maar een vrijgelatene:
potes hoc consequi, ut solus
sis liber inter ingenuos. 'Quomodo?' inquis.
Dan kun je dit
berieken dat je als enige vrij bent te midden van vrijgeborenen. ‘Op welke
manier?’ vraag je.
Si mala bonaque non populo
auctore distineris. Intuendum est non unde veniant,
Als je zonder het volk
als raadgever onderscheid gemaakt zult hebben tussen het geode en het slechte.
Je moet niet bekijken waarvandaan het komt,
sed quo eant. Si quid est
quod vitam beatam potest facere, id bonum est suo iure;
maar waar naar toe ze
gaan. Als er iets is dat het leven gelukkig kan maken, is dat op eigen kracht
goed;
depravari enim in malum non
potest.
Het kan immers niet
vervormd worden tot iets slechts.
[7] Quid est ergo in quo erratur, cum omnes beatam vitam
optent?
Wat is het dan waarin
men zich vergist, omdat alle mensen een gelukkig leven wensen?
quod instrumenta eius pro
ipsa habent et illam dum petunt fugiunt.
In het feit dat zij de
middelen om dat gelukkige leven te bereiken beschouwen als (dat gelukkige
leven) zelf en dat zij het ontvluchten terwijl zij ernaar streven.
Nam cum summa vitae beatae
sit solida securitas et eius inconcussa fiducia,
Want hoewel de
hoofdzaak van een gelukkig leven blijvend gemoedsrust is en een vast vertrouwen
daarin,
sollicitudinis colligunt
causas et per insidiosum iter vitae non tantum ferunt sarcinas sed trahunt;
verzamelen zij redenen
voor ongerustheid en over de gevaarlijke weg dragen zij niet alleen hun lasten
maar ze slepen (die) mee
ita longius ab effectu eius
quod petunt semper abscedunt
zo verwijderen zij
zich steeds verder van het verwezenlijken van dat wat zij nastreven
et quo plus operae
impenderunt, hoc se magis impediunt et feruntur retro.
En hoe meer moiete zij
bested hebben des te meer houden zij zichzelf tegen en worden zij naar achter
weggevoerd.
Quod evenit in labyrintho
properantibus: ipsa illos velocitas implicat. Vale.
Wat mensen overkomt
die zich haasten in een doolhof: juist de snelheid verwart hen.
DE WERELD IS EEN SCHOUWTONEEL
[1] Hodierno die non tantum meo beneficio mihi
vaco sed spectaculi,
Vandaag heb ik niet alleen dankzij
mijzelf maar ook dankzij het schouwspel,
quod omnes molestos ad sphaeromachian
avocavit.
Dat alle lastigen heeft weggeroepen
naar een bokswedstrijd, tijd voor mijzelf.
Nemo inrumpet, nemo cogitationem meam
inpediet, quae hac ipsa fiducia procedit audacius.
Niemand zal binnenvallen,niemand zal
mijn gedachten belemmeren, die zich door deze garantie vrijmoediger kunnen
ontwikkelen.
Non crepabit subinde ostium, non adlevabitur
velum:
De deur zal niet telkens weer kraken,
het gordijn zal niet opgetild worden:
licebit tuto vadere, quod magis necessarium
est per se eunti et suam sequenti viam.
Het zal mij vrij zijn veilig mijn weg
te gaan, wat meer noodzakelijk is voor iemand die op zichzelf gaat en zijn
eigen weg gaat.
Non ergo sequor priores? facio, sed permitto
mihi et invenire aliquid et mutare et relinquere; non servio illis, sed
assentior.
Volg ik dan niet mijn voorgangers? Dat
doe ik , maar ik sta mijzelf toe te vinden en te veranderen en weg te laten; ik
ben hun slaaf niet, maar ik het het met hen eens.
[2] Magnum tamen verbum dixi, qui mihi
silentium promittebam et sine interpellatore secretum:
Ik heb toch teveel gezegd, ik die
mijzelf stilte beloofde en afzondering zonder dat iemand onderbreekt:
ecce ingens clamor ex stadio perfertur et me
non excutit mihi,
kijk een enorm geschreeuw wordt
voortgebracht uit het stadion en het brengt mij niet van mijn stuk,
sed in huius ipsius rei contemplationem
transfert. Cogito mecum quam multi corpora exerceant, ingenia quam pauci;
maar het brengt mij naar de beschouwing
van juist deze zaak. Ik bedenk bij mezelf hoevelen het lichaam trainen, hoe
weinig het verstand:
quantus ad spectaculum non fidele et lusorium
fiat concursus, quanta sit circa artes bonas solitudo;
een hoe grote toeloop naar het
schouwspel dat niet betrouwbaar is en tot tijdverdrijf dient, een hoe grote
eenzaamheid is er rondom de wetenschappen;
quam inbecilli animo sint quorum lacertos
umerosque miramur.
Hoe zwak van geest zijn zij van wie wij
de armen en schouders bewonderen.
[3] Illud maxime revolvo mecum: si corpus
perduci exercitatione ad hanc patientiam potest qua et pugnos pariter et calces
non unius hominis ferat,
Dit overdenk ik weer vooral bij mezelf:
als het lichaam door oefenen gebracht kan worden naar deze gehardheid, waarmee
het tegelijkertijd en vuisten en hakken van niet één man verdraagt,
qua solem ardentissimum in ferventissimo
pulvere sustinens aliquis et sanguine suo madens diem ducat,
zodat iemand de dag doorbrengt terwijl
hij de fel brandende zon in het gloeiendhete zand verdraagt en terwijl hij
druipt van zijn eigen bloed,
quanto facilius animus conroborari possit ut
fortunae ictus invictus excipiat,
hoeveel amkkelijker zou de geest
sterker gemaakt kunnen worden zodat hij de slagen van het lot ongebroken
opvangt,
ut proiectus, ut conculcatus exsurgat. Corpus
enim multis eget rebus ut valeat:
zodat hij neergeworpen, zodat hij
vertrapt zich opricht. Want het lichaam heeft veel dingen nodig om sterk te
zijn:
animus ex se crescit, se ipse alit, se
exercet.
De geest groeit uit zichzelf, voedt
zichzelf, oefent zichzelf.
Illis multo cibo, multa potione opus est,
multo oleo, longa denique opera:
Zij hebben voedsel nodig, veel drinken,
veel olie, tenslotte lange inspanning:
tibi continget virtus sine apparatu, sine
inpensa.
Jou zal voortreffelijkheid ten deel
vallen zonder voorbereiding, zonder onkosten.
Quidquid facere te potest bonum tecum est.
Al wat jou goed kan maken is met jou.
[4] Quid tibi opus est ut sis bonus? velle.
Wat heb je nodig om goed te zijn? Het
willen.
Quid autem melius potes velle quam eripere te
huic servituti quae omnes premit,
Maar wat kun je beter willen dan je te
ontrukken aan deze slavernij die alle mensen terneer drukt,
quam mancipia quoque condicionis extremae et
in his sordibus nata omni modo exuere conantur?
Die ook slaven met de laagste
levensomstandigheden en in deze armzalige toestand geboren op alle manier
proberen af te werpen?
Peculium suum, quod comparaverunt ventre
fraudato, pro capite numerant:
Hun spaargeld, dat zij verworven hebben
omdat ze hung maag tekort hebben gedaan, tellen zij neer voor hun vrijheid:
tu non concupisces quanticumque ad libertatem
pervenire, qui te in illa putas natum?
Zal jij er dan niet hevig naar
verlangen tegen welke prijs dan ook de vrijheid te bereiken, jij die meent dat
je daarin geboren bent?
[5] Quid ad arcam tuam respicis? emi non
potest.
Waarom kijkt je naar je geldkist? Zij
kan niet gekocht worden.
Itaque in tabellas vanum coicitur nomen
libertatis, quam nec qui emerunt habent nec qui vendiderunt:
Dus wordt de naam van de vrijheid
vergeefs opgenomen in contracten, die noch zij die haar gekocht hebben noch zij
die haar verkocht hebben bezitten.
tibi des oportet istud bonum, a te petas.
Libera te primum metu mortis
Jij moet dit bezit aan jezelf geven,
jij moet het van jezelf vragen. Bevrijd jezelf om te beginnen van de angst voor
de dood
(illa
nobis iugum inponit), deinde metu paupertatis.
(die legt ons een juk op), vervolgens
van de angst voor armoede.
Si vis
scire quam nihil in illa mali sit, compara inter se pauperum et divitum vultus:
Als je wilt weten hoe daarin geen enkel
kwaad schuilt, vergelijk dan de gezichten van arme en rijke mensen met elkaar:
saepius pauper et fidelius ridet; nulla
sollicitudo in alto est; etiam si qua incidit cura,
de arme lacht vaker en oprechter; er is
geen enkele bezorgdheid in zijn binnenste; ook als er zich enige zorg voordoet,
velut nubes levis transit: horum qui felices
vocantur hilaritas ficta est
trekt die voorbij als een lichte wolk:
van hen die gelukkig worden genoemd, is de vrolijkheid gemaakt
aut gravis et suppurata tristitia, eo quidem
gravior quia interdum non licet palam esse miseros,
of is de treurigheid zwaar en ziekt
maar door, en wel des te zwaarder omdat zij soms niet openlijk ongelukkig mogen
zijn,
sed inter aerumnas cor ipsum exedentes necesse
est agere felicem.
Maar temidden van ellende die juist hun
hart kwelt, de gelukkige moeten spleen.
[7] Saepius hoc exemplo mihi utendum est, nec
enim ullo efficacius exprimitur hic humanae vitae mimus,
Ik moet dit voorbeeld nogal vaak
gebruiken, want door geen enkel (voorbeeld) wordt effectiever deze klucht die
het menselijk leven is uitgedrukt,
qui nobis partes quas male agamus adsignat.
(de klucht) die ons rollen toewijst,
die wij slecht spleen.
Ille qui in scaena latus incedit et haec
resupinus dicit,
Degene die op het toneel breedsprakig
voortstapt en zijn hoofd in zijn nek werpend zegt:
en impero Argis; regna mihi liquit Pelops,
“Kijk is heers over Argos; Pelops heeft
aan mij zijn koninkrijk nagelaten,
qua ponto ab Helles atque ab Ionio mari urguetur
Isthmos,
Waar de Isthmus vanuit de Hellespont en
de Ionische zee ingesloten wordt,”
servus est, quinque modios accipit et quinque
denarios.
Is een slaaf, krijgt vijf schepels
graans en vijf denarii.
[8] Ille qui superbus atque inpotens et
fiducia virium tumidus ait,
Degene die trots en onbeheerst en verwaand
door het bertrouwens in zijn krachten zegt:
quod nisi quieris, Menelae, hac dextra occides,
“als jij dit niet zult kunnen,
Menelaos, zul jij door deze hand sterven,”
diurnum accipit, in centunculo dormit.
Ontvangt een dagelijks rantsoen en slaapt
in een kleine lap.
Idem de istis licet omnibus dicas quos supra
capita hominum supraque turbam delicatos lectica suspendit:
Hetzelfde kun je zeggen over al die
mensen die verwend een draagstoel boven de hoofden van de mensen en boven de
massa laten zweven:
omnium istorum personata felicitas est.
Contemnes illos si despoliaveris.
Van die mensen is het geluk gespeeld.
Je zult hen minachten als je hen van hun masker beroofd zult hebben.
[9] Equum empturus solvi iubes stratum,
Als je van plan bent een paard te
kopen, zul je bevelen dat het zadelkleed wordt losgemaakt,
detrahis vestimenta venalibus ne qua vitia
corporis lateant:
je trekt de kleding weg van slaven die
verkocht worden, opdat niet enige gebreken van het lichaam verborgen zijn:
hominem involutum aestimas? Mangones quidquid
est quod displiceat,
taxeer jij een mens die in kleding
gehuld is? Al wat eventueel niet in de smaak zou vallen verbergen de
slavenhandelaren,
id aliquo lenocinio abscondunt, itaque
ementibus ornamenta ipsa suspecta sunt:
met een of andere verleidelijke
versiering, en zo dus zijn voor de kopers juist de versieringen verdacht:
sive crus alligatum sive brachium aspiceres,
nudari iuberes et ipsum tibi corpus ostendi.
Of je een been of een arm omwikkeld zou
zien, je zou bevelen dat het ontbloot werd en dat het lichaam aan jou getoond
werd.
[10] Vides illum Scythiae Sarmatiaeve regem
insigni capitis decorum?
Zie jij de koning van Scythië of
Sarmatië mooi door het sieraad om zijn hoofd?
Si vis illum aestimare totumque scire qualis
sit, fasciam solve:
Als jij hem wilt beoordelen en helemaal
wilt weten wat voor man hij is, maak dan zijn diadem los:
multum mali sub illa latet. Quid de aliis
loquor?
Daaronder gaat veel kwaad schuil. Wat
praat ik over anderen?
si perpendere te voles, sepone pecuniam,
domum, dignitatem, intus te ipse considera:
Als jij jezelf nauwkeurig zult willen
afwegen, dan moet jij je geld, huis, status opzij zetten, je moet jezelf van
binnen bekijken:
nunc qualis sis aliis credis. Vale.
Nu laat je aan anderen over hoe jij
bent.
Wees beducht voor je medemens
Waarom kijk je om je heen naar die dingen die je misschien kunnen
gebeuren, maar ook niet kunnen gebeuren? Ik bedoel brand, ineenstorting, [en]
andere dingen die ons overkomen, maar niet belagen: kijk liever naar die
dingen, ontwijk die dingen die ons in de gaten houden, die op ons jagen.
Zeldzame 5 ongevallen zijn, ook al [zijn ze] ernstig, schipbreuk lijden,
omver geworpen worden met je voertuig: [maar] van de mens voor de mens is er
een dagelijks gevaar. Hiertegen moet je je gereedmaken, hier moet je met
oplettende ogen naar kijken; geen enkel kwaad komt vaker voor, geen enkel is
volhardender, geen enkel verleidelijker. Storm dreigt voordat hij opsteekt,
gebouwen kraken voordat ze ineenstorten, rook kondigt van tevoren brand aan:
plotseling is het verderf vanuit de mens, 10 en des te zorgvuldiger
wordt het bedekt naarmate het dichterbij komt (dichter nadert).
Mensen
zijn gevaarlijker dan dieren
Je vergist je als je van die [mensen] die jou
naderen (tegemoetkomen) hun gezichten vertrouwt: ze hebben het uiterlijk van
mensen, de geest van wilde dieren, behalve dat van die [alleen] de eerste
aanval verderfelijk (gevaarlijk) is: degenen die ze voorbij zijn gegaan, zoeken
ze niet [langer]. Want nooit spoort iets anders dan de noodzaak ze aan om
schade toe te brengen; of door honger of door angst worden ze gedwongen tot een
gevecht: [maar] voor de mens is het een genoegen een [ander] 15 mens te
gronde te richten.
De menselijke plicht
Maar jij moet op die manier
overdenken wat voor gevaar er komt (is) van de mens, dat je bedenkt wat de
plicht is van de mens; naar de een moet je kijken om niet geschaad te worden
(geen schade te lijden), naar de ander om niet te schaden (geen schade toe te
brengen). Over de voordelen van alle mensen moet je blij zijn, geroerd moet je
worden door hun nadelen, en je moet eraan denken welke dingen je moet presteren
en voor welke je moet oppassen. Wat zou je door zo te leven (kunnen) bereiken?
Niet dat ze je geen 20 schade toebrengen, maar dat ze je niet bedriegen.
De filosofie: een veilige haven
Zoveel als je kunt echter, moet je je
terugtrekken in de filosofie: zij zal jou aan haar boezem beschermen, in haar
heiligdom zul je of veilig zijn of veiliger. Alleen mensen die op dezelfde weg
lopen botsen op elkaar. Over de filosofie zelf echter zul je niet moeten
opscheppen; voor velen was zij een oorzaak van gevaar omdat er overmoedig en
arrogant met haar werd omgegaan: laat zij bij jou de fouten wegnemen, [maar]
die niet 25 aan anderen verwijten. Laat zij niet afwijken van de
algemene gebruiken en ook niet zich zo opstellen dat ze alles wat ze niet doet,
schijnt te veroordelen. Het is mogelijk wijs te zijn zonder toeters en bellen,
zonder afgunst. Gegroet.
UPS EN DOWNS
[1] Ubi illa prudentia tua? ubi in
dispiciendis rebus subtilitas? ubimagnitudo?
Waar is die wijsheid van jou? Waar die
scherpzinnigheid bij het doorzien van dingen? Waar dat inzicht?
Tam pusilla <te res> tangit? Servi
occupationes tuas occasionemfugae putaverunt.
Zo een kleine zaak raakt jou? Je slaven
zien jouw bezigheden als kans voor vlucht.
Si amici deciperent (habeant enim sane nomen
quod illisnoster error inposuit, et vocentur quo turpius non sint) *
* *
Als je werd bedrogen door
je vrienden (laat die maar zo heten als we ze dan abusievelijk zijn gaan
noemen, en laten wij ze zo noemen zodat ze het des te smadelijker niet zijn)
omnibusrebus tuis desunt illi qui et operam
tuam conterebant et te aliis molestumesse credebant.
Dan zou het jou in alle opzichten
ergens aan ontbreken maar wat je nu ontbreekt zijn mensen die je inspanningen
teniet deden en geloofden dat jij voor anderen lastig was.
[2] Nihil horum insolitum, nihil inexpectatum
est;
Niets van deze dingen is ongewoon,
niets onverwacht:
offendi rebus istis tam ridiculum est quam
queri quod spargaris
aanstoot nemen aan die dingen is net zo
stom als het beklagen dat je bespat bent
<in balneo autvexeris> in publico aut
inquineris in luto.
In een badhuis of platgedruk in een
openbare ruimte of besmeurd in de modder.
Eadem vitae condicio est quaebalnei, turbae,
itineris:
Soms is de situatie in het leven dezelfde
als die in het badhuis, de massa, op reis:
quaedam in te mittentur, quaedam incident.
Nonest delicata res vivere.
Sommige dingen worden naar je gegooid
andere dingen vallen op je. Leven is geen verfijnde zaak.
Longam
viam ingressus es:
Je bent aan een lange weg begonnen:
et
labaris oportet etarietes et cadas et lasseris et exclames 'o mors!',
En het is onvermijdelijk dat je
uitglijdt en botst en moe wordt en uitroept: “o dood!’
id est mentiaris. Alioloco comitem relinques,
alio efferes, alio timebis:
dat wil zeggen dat je liegt. Het ene
moment zul je vrienden achterlaten, het andere moment ten Grave dragen, weer
een ander moment zul je bang zijn.
per eiusmodi offensasemetiendum est
confragosum hoc iter.
Door zodanige ongemakken moet deze
hobbelige reis worden gemaakt.
[3] Mori vult? praeparetur animuscontra omnia;
sciat se venisse ubi tonat fulmen;
Wilt iemand dood? Laat zijn geest
worden voorbereid tegen alles; laat hem weten dat hij is gekomen waar de
bliksem weerklinkt;
sciat se venisse ubi Luctus et ultrices
posuere cubilia Curae
laat hem weten dat hij is gekomen waar
rouw en wrekende wroeging hun legersteden hebben geplaatst
pallentesque habitant Morbi tristisque
Senectus.
En bleekmakende ziektes en Trieste
ouderdom wonen.
In hoc contubernio vita degenda est. Effugere
ista non potes, comtemnerepotes;
In dit gezelschap moet het leven worden
doorgebracht. Je kunt aan deze dingen niet ontkomen, je kunt ze minachten;
contemnes autem si saepe cogitaveris et futura
praesumpseris.
Je zult ze echter minachten als je ze
dikwijls overwogen zult hebben en als toekomst verwacht zult hebben.
[4]Nemo non fortius ad id cui se diu composuerat
accessit et duris quoque,
Iedereen benadert moediger dat waarop
hij zich lange tijd had ingesteld en biedt ook weerstand aan moeilijke dingen,
si praemeditata erant, obstitit: at contra
inparatus etiam levissima expavit.
Als die vantevoren overwogen waren.
Daarentegen wordt een onvoorbereid persoon zelfs voor de kleinste dingen bang.
Id agendum est ne quid nobis
inopinatum sit; et quia omnia novitate graviorasunt,
Wij moeten daarvoor zorgen dat niets
voor ons overwacht is; en omdat alles door onbekendheid moeilijker wordt,
hoc cogitatio adsidua praestabit, ut nulli sis
malo tiro.
Zal voortdurend nadenken dit waarborgen
dat je tegen over geen enkele ramp beginner bent.
[5] 'Servi me reliquerunt. ' Alium
compilaverunt, alium accusaverunt,
‘Slaven hebben mij verlaten.’ De een
hebben ze beroofd, de ander hebben ze aangeklaagd,
alium occiderunt, alium prodiderunt, alium
mulcaverunt, alium veneno,
een ander hebben ze gedood, weer een
ander hebben ze verraden, een ander hebben ze mishandeld, een ander belaagd met
gif,
alium criminatione petierunt: quidquid dixeris
multis accidit *
* *
weer een ander met
laster: alles wat je zou kunnen zeggen overkwam velen
deincepsquae multa et varia sunt in nos
deriguntur. Quaedam in nos fixa sunt,
vervolgens zijn de pijlen die naar ons
worden geschoten talrijk en verschillend. Sommigen zijn al in ons vastgehecht,
quaedamvibrant et cum maxime veniunt, quaedam
in alios perventura nos stringunt.
Anderen trillen en komen juist nu, weer
anderen die anderen zullen bereiken, raken ons licht aan.
[6] Nihil miremur eorum ad quae nati sumus,
Laten wij ons over niets van die
dingen, waarvoor wij zijn geboren, verbazen,
quae ideo nulli querenda quiaparia sunt
omnibus.
Die door niemand moeten worden beklaagd
omdat ze voor iedereen gelijk zijn.
Ita dico, paria sunt; nam etiam quod effugit
aliquispati potuit.
Ik zeg dus, ze zijn gelijk: want zelfs
waaraan iemand is ontspant kan hij ondervinden.
Aequum autem ius est non quo omnes usi sunt
sed quod omnibuslatum est.
Gelijk recht is niet dat allen hebben
ondervonden, maar dat voor allen is ingesteld.
Imperetur aequitas animo et sine querella
mortalitatis tributapendamus.
Laat gelijkheid worden opgedragen aan
de geest en laat ons zonder klachten de belasting voor sterfelijkheid betalen.
[7] Hiems frigora adducit: algendum est.
Aestas calores refert:aestuandum est.
De winter brengt kou: we moeten leiden.
De zomer brengt warmte: we moeten zweten.
Intemperies caeli valetudinem temptat:
aegrotandum est.
De onbestendigheid van de natuur test
onze gezondheid: we moeten ziek zijn.
Et fera nobis aliquo loco occurret et homo
perniciosior feris omnibus.
En er zal ons op een of andere plaats
een wild dier tegemoet komen en een mens gevaarlijker dan alle wilde dieren.
Aliud aqua, aliud ignis eripiet. Hanc rerum
condicionem mutare non possumus:
Het één door water, het ander zal ons
door vuur ontrukt worden. Deze zaak kunnen wij niet veranderen:
illud possumus, magnum sumere animum et viro
bono dignum,
wij kunnen dit wel: ons een groot geest
eigen maken en die een goed man waardig is,
quo fortiterfortuita patiamur et naturae
consentiamus.
Waardoor wij moedig toevallige
gebeurtenissen ondergaan en met de natuur in harmonie zijn.
[8] Natura autem hoc quod videsregnum
mutationibus temperat:
En de natuur regelt door veranderingen
dit gebied wat je ziet:
nubilo serena succedunt; turbantur mariacum
quieverunt;
heldere luchten volgen wolken; zeeën
worden omgewoeld wanneer ze kalm zijn geweest;
flant in vicem venti; noctem dies sequitur;
winden blazen afwisselend; de dag volgt
de nacht;
pars caeliconsurgit, pars mergitur: contrariis
rerum aeternitas constat.
Een deel van de hemel verheft zit, een
deel dealt. Eeuwigheid bestaat uit de tegengestelde dingen
[9] Ad hanclegem animus noster aptandus est;
hanc sequatur, huic pareat;
aan deze wetmatigheid moet onze geest
worden aangepast: deze moet hij opvolgen, aan deze moet hij gehoorzamen;
et quaecumquefiunt debuisse fieri putet nec
velit obiurgare naturam.
En hij moet menen dat wat er ook
gebeurt moet gebeuren en hij moet niet de natuur terecht willen wijzen.
Optimum est patiquod emendare non possis,
Het is het beste te verdragen wat je
niet kunt verbeteren,
et deum quo auctore cuncta proveniunt sine
murmurationecomitari:
en de god op wiens gezag alle dingen
plaatsvinden zonder morren te volgen:
malus miles est qui imperatorem gemens
sequitur.
Een slechte soldaat is hij die zijn
imperator zuchtend volgt.
[10] Quare inpigriatque alacres excipiamus
imperia nec deseramus hunc operis pulcherrimicursum,
Daarom moeten wij onvermoeid en
opgewekt de bevelen ontvangen en deze gang van het fraaiste werk verlaten,
quidquid patiemur intextum est; et sic
adloquamur Iovem,
waarmee alles dat wij zullen ondergaan
mee verweven is; en laten wij Jupiter zo toespreken,
cuiusgubernaculo moles ista derigitur,
door wiens roer die massa wordt
bestuurd,
quemadmodum Cleanthes noster versibus disertissimis
adloquitur,
zoals Clenathes hem toepsreekt met de
welsprekendste verzen,
quos mihi in nostrum sermonem mutare
permittitur Ciceronis, disertissimi viri, exemplo.
Die aan mij in onze taal vertaald mag
worden naar Cicero’s voobeeld, een welsprekend man.
Si placuerint, boni consules;
Als ze in de smaak gevallen zullen
zijn, Zul je er dankbaar voor zijn;
sidisplicuerint, scies me in hoc secutum
Ciceronis exemplum.
; als ze niet in de smaak gevallen
zullen; zul je weten dat ik daarin Cicero’s voorbeeld heb gevolgd.
[11]Duc,
o parens celsique dominator poli,
Leid, o ouder en hoge heerser der hemel,
Leid, o ouder en hoge heerser der hemel,
quocumque
placuit: nulla parendi mora est;
waarheen ook maar bevalt: er is geen uitstel van het gehoorzamen;
waarheen ook maar bevalt: er is geen uitstel van het gehoorzamen;
adsum
inpiger. Fac nolle, comitabor gemens
ik ben onvermoeid aanwezig. Mocht ik niet willen, ik zal u zuchtend vergezellen
ik ben onvermoeid aanwezig. Mocht ik niet willen, ik zal u zuchtend vergezellen
malusque
patiar facere quod licuit bono.
en ik zal heviger ondergaan wat ik rustig mocht doen.
en ik zal heviger ondergaan wat ik rustig mocht doen.
Ducunt
volentem fata, nolentem trahunt.
Het lot leidt die willen volgens, trekt
die niet willen volgen.
[12]
Sic vivamus, sic loquamur; paratos nos inveniat atque
inpigros fatum.
Laten we zo leven, laten we zo spreken:
laat het lot ons voorbereid en onvermoeid aantreffen.
Hic est magnus animus qui se ei tradidit:
Hij is een grote geest die zich hier
aan heeft overgeleverd:
at contra ille pusillus et degenerqui
obluctatur
maar diegene is daarentegen kleine en
ontaard die weerstand biedt
et de ordine mundi male existimat et emendare
mavult deosquam se. Vale.
En een lage dunk heeft van de ordening
van de wereld en liever de goden wil verbeteren dan zichzelf.
EMOTIE EN RATIO
Utrum satius sit modicos
habere adfectus an nullos,| saepe quaesitum
est.
Vaak
is gevraagd,| of het beter is gematigde
gevoelens te hebben of helemaal geen.
Nostri illos expellunt,|
Peripatetici temperant.
De aanhangers van onze school verdrijven ze,| de Peripatetici
matigen ze.
Ego non video,| quomodo salubris
esse aut utilis possit ulla mediocritas morbi.
Ik zie niet,| op welke manier enige matige vorm van
ziekte heilzaam of nuttig kan zijn.
Noli
timere:
Wees
niet bang:
nihil
eorum | quae
tibi non vis negari,| eripio.
Ik
ontneem je niets van die dingen, waarvan jij niet wilt dat ze je worden
ontzegd.
Facilem me indulgentemque praebebo rebus,| ad quas tendis |
et quas aut necessarias vitae aut utiles
aut iucundas putas:
Ik
zal me makkelijk en inschikkelijk betonen in de zaken,| waarop
je je toelegt | en die je beschouwt
als noodzakelijk voor
het leven of nuttig of aangenaam.
detraham
vitium.
Ik
zal de fout eruithalen.
Nam
cum tibi cupere interdixero,| velle permittam,|
ut eadem illa intrepidus
facias et certiore consilio,| ut voluptates ipsas magis sentias:
Want
wanneer ik je verboden zal hebben
om te verlangen,| zal ik je toestaan om te willen,| opdat je
diezelfde dingen onbevreesd
en met een zekerder oordeel doet,|
opdat je de verlangens zelf meer voelt :
quidni
ad te magis perventurae sint,| si illis imperabis,| quam si servias?
Waarom
zullen ze niet meer bij je aankomen,| als je over
hen heerst,| dan als je er
slaaf van bent?
2.
'Sed naturale est'| inquis
|'ut desiderio amici
torquear:
2.
‘Maar het is natuurlijk’| zeg je
| ‘dat ik door het gemis van een vriend word gekweld.
da
ius lacrimis
tam iuste cadentibus.
Erken
het recht van
tranen die zo terecht vallen.
Naturale est opinionibus
hominum tangi | et adversis
contristari:
Het
is natuurlijk om door
meningen van mensen geraakt te worden
| en van ongunstige meningen treurig te
worden.
quare
mihi non permittas hunc tam honestum
malae opinionis metum?'
waarom
kun je mij deze
zo oprechte vrees
voor een slechte reputatie niet toestaan?’
Nullum est vitium sine
patrocinio;
Geen enkele fout is zonder verdediging ;
nulli non initium verecundum est et exorabile,|
sed ab hoc latius funditur.
Voor elke fout is een
bescheiden en te vergeven begin,| maar vanaf dat
punt grijpt het verder om zich heen.
Non
obtinebis | ut desinat,| si incipere permiseris.
Je
zult niet voor elkaar krijgen | dat het ophoudt,| als je
het zult hebben toegestaan om te beginnen.
3.
Inbecillus est primo omnis adfectus;
3.
Elke emotie is eerst zwak ;
deinde
ipse se concitat
| et vires,| dum procedit,| parat:
daarna
brengt hij zichzelf in snelle beweging | en verzamelt
krachten,| terwijl hij voortgaat.
excluditur
facilius quam expellitur.
Hij
wordt gemakkelijker niet toegelaten dan hij wordt
verdreven.
Quis negat omnes
adfectus a quodam quasi naturali fluere principio?
Wie ontkent dat alle
emoties uit een zeker, als
het ware natuurlijk begin voortkomen ?
Curam nobis nostri natura mandavit,|
sed huic ubi nimium indulseris,| vitium est.
De natuur heeft ons
de zorg voor
onszelf opgedragen,| maar wanneer je te veel hieraan zult hebben toegegeven,| is het
een fout.
Voluptatem natura necessariis rebus admiscuit,| non ut illam peteremus,| sed ut ea,| sine quibus
non possumus vivere,| gratiora nobis faceret accessio:
De natuur heeft genot
gevoegd bij de noodzakelijke
behoeften,| niet opdat we dat zochten,|
maar opdat de toevoeging die dingen,| zonder welke we niet kunnen leven,|
aangenamer voor
ons maakte.
suo veniat iure,|
luxuria est.
Zou
het zelfstandig komen,| dan is het
genotzucht.
Ergo
intrantibus resistamus,| quia facilius,|
ut dixi,| non recipiuntur | quam exeunt.
Laten we daarom weerstand bieden wanneer ze binnenkomen,| omdat ze gemakkelijker
niet toegelaten worden,| zoals ik gezegd heb,| dan weggaan.
1 ‘Sta toe in zekere mate,’
zeg jij, ‘bedroefd te zijn, in zekere mate bang te zijn.’ Maar dat ‘in zekere
mate’ breidt zich ver uit en eindigt niet waar jij wil. Voor een wijze is het
ongevaarlijk onbekommerd over zichzelf te waken en hij zal zijn tranen en
genietingen, waar hij zal willen, tegenhouden; voor óns is het, omdat het niet
gemakkelijk is terug te gaan, het beste om helemaal niet voort te gaan.
Panaetius schijnt mij toe fijnzinnig aan een zekere
jongeman geantwoord te hebben die (hem) vroeg of het zal gebeuren dat een wijze
verliefd wordt. 5 ‘Over de wijze’, zei hij,’ zullen we later zien: ik en
jij, die nog ver van een wijze verwijderd zijn, moeten het er niet op laten
aankomen dat wij terechtkomen in een emotionele, onbeheersbare situatie waarin
men geheel aan een ander is overgeleverd, waarin men in zijn eigen ogen
verachtelijk is. Want als hij/zij zich om ons bekommert, raken wij verstrikt in
zijn/haar vriendelijkheid, als hij/zij ons afgewezen heeft, worden wij door
trots aangestoken. Evenzeer doet de toegevendheid van de liefde kwaad als de
onhandelbaarheid: door toegevendheid worden wij verleid, wij binden de strijd
aan met de onhandelbaarheid (wanneer liefde onhandelbaar is). Laten we daarom,
ons bewust van onze zwakheid, ons rustig houden: laten wij noch onze zwakke
geest blootstellen aan wijn, noch aan schoonheid, noch 10 aan vleierij,
noch aan enige (andere) zaken die ons verleidelijk meeslepen.’
d. (6-8)
1 Wat Panaetius antwoordde aan
degene die over de liefde een vraag stelde, dit zeg ik over alle emoties. Laten
wij zoveel als wij kunnen ons van het glibberige terugtrekken: ook op het droge
staan wij weinig stevig.
Op deze plaats zul jij mij confronteren met die
algemene uitspraak tegen de Stoïcijnen: ‘Jullie beloven al te grote dingen,
jullie schrijven al te lastige dingen voor. Wij zijn zwakke mensen; wij kunnen
ons niet alles ontzeggen. Wij zullen bedroefd zijn, maar weinig; 5 wij
zullen begeren, maar gematigd; wij zullen boos zijn, maar we zullen ons
verzoenen.’
Jij weet, waarom wij die dingen niet kunnen?
Omdat wij niet geloven dat wij ze kunnen. Integendeel, bij Hercules, het ligt
anders: omdat wij van onze fouten houden, verdedigen wij ze en willen wij ze
liever verontschuldigen dan verdrijven. De natuur heeft aan de mens genoeg
kracht gegeven, als wij slechts die gebruiken, als wij slechts onze krachten
verzamelen en deze geheel en al voor ons, zeker niet tegen ons mobiliseren.
Niet willen is de oorzaak, niet kunnen wordt voorgewend. Gegroet.